ECLI:NL:RBDHA:2019:3093
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake verblijfsvergunning op basis van gezinsleven en bewijs van vaderschap
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 maart 2019 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker die een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd had aangevraagd op basis van gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De aanvraag was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat verzoeker niet had aangetoond dat hij de biologische vader was van zijn gestelde dochter en er geen sprake was van gezinsleven met zijn partner, de referente.
Verzoeker, geboren in 1984 en van Nigeriaanse nationaliteit, had op 9 mei 2018 de aanvraag ingediend. Tijdens de zitting op 5 maart 2019 was verzoeker aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder niet verscheen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet had aangetoond dat er sprake was van een duurzame relatie met de referente, aangezien zij elkaar online hadden leren kennen en niet samenwoonden. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat verzoeker de biologische vader was van zijn gestelde dochter, mede omdat het DNA-onderzoek niet was uitgevoerd door een geaccrediteerd laboratorium.
De voorzieningenrechter concludeerde dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen had en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.