ECLI:NL:RBDHA:2019:3067

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2019
Publicatiedatum
28 maart 2019
Zaaknummer
NL19.2288
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van niet-geloofwaardige identiteit en relaas

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Afghaanse nationaliteit bezittende man, zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze als kennelijk ongegrond werd beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de eiser in zijn eerdere asielprocedure niet zijn ware identiteit en asielrelaas had verteld, wat leidde tot de afwijzing van zijn opvolgende aanvraag. De eiser had verklaard dat hij als veiligheidsmedewerker en politieagent had gewerkt en dat hij bedreigd was door de Taliban. Echter, de rechtbank vond de verklaringen van de eiser ongeloofwaardig, vooral omdat de overgelegde documenten niet overeenkwamen met zijn identiteit en eerdere verklaringen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvraag ongegrond was, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak geboden, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.2288
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Greve-Kortrijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M. van Leeuwe-Hokke).

ProcesverloopBij besluit van 31 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.2289, plaatsgevonden op 7 maart 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H.C. Khanna. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Afghaanse nationaliteit. Zijn eerste asielaanvraag is bij besluit van 25 januari 2017 afgewezen, waarbij zijn identiteit en nationaliteit geloofwaardig zijn geacht en zijn gestelde homoseksuele geaardheid ongeloofwaardig. Deze beslissing staat in rechte vast [1] .
2. Op 19 april 2018 heeft eiser door middel van een formulier M35-0 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag heeft hij op 25 januari 2019 ondertekend. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij in zijn eerdere procedure niet zijn ware identiteit en niet zijn echte asielrelaas heeft verteld.
Eiser verklaart thans dat hij in Afghanistan als veiligheidsmedewerker heeft gewerkt voor Burhan Security Services en FOB Shouz. Vervolgens heeft hij gewerkt als politieagent en officier voor de afdeling ‘planning en operaties’, een onderdeel van het ministerie van binnenlandse zaken. Naar aanleiding van zijn politiewerkzaamheden is eiser bedreigd door de Taliban. Ter onderbouwing van zijn ware identiteit en verklaringen heeft eiser de volgende documenten overgelegd: een tazkera, twee werkpasjes van zijn veiligheidswerkzaamheden en een bankpas, drie pasjes van zijn politiewerkzaamheden, twee certificaten van de politieopleiding, een foto, en een aantal kopieën van certificaten en een verklaring over zijn vader [naam 2] . Uit veiligheidsoverwegingen heeft eiser tijdens de eerste asielprocedure niet zijn ware identiteit verteld. Hij was bang dat andere Afghanen in het asielzoekerscentrum achter zijn werkzaamheden zouden komen.
3. Verweerder heeft de overgelegde documenten laten onderzoeken. Blijkens de verkorte verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 24 april 2018 zijn de door eiser overgelegde originele tazkera met nummer 636852 en de politiepas met nummer AAQ174323 echt bevonden. De overige overgelegde documenten konden niet worden beoordeeld vanwege het ontbreken van voldoende vergelijkingsmateriaal.
4. Verweerder heeft in het bestreden besluit ten eerste aan eiser tegengeworpen dat hij zijn ware identiteit en zijn huidige verklaringen over zijn werkzaamheden in de vorige asielprocedure naar voren had moeten brengen. Dit geldt ook voor de door eiser overgelegde documenten, die alle dateren van vóór de vorige asielprocedure. Bovendien kunnen de documenten zijn nieuwe asielrelaas niet aannemelijk maken. De politiepas met bovenvermeld nummer is weliswaar echt bevonden, maar ook dit document is toerekenbaar niet eerder overgelegd. Daarnaast is deze pas niet op naam van eiser gesteld, maar op naam van [naam 3] . Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij [naam 3] zou heten. Eiser heeft weliswaar een echt bevonden taskera overgelegd, maar de stamnaam [naam 4] wordt daarop niet vermeld. Verweerder heeft daarom eisers verklaringen over zijn werkzaamheden als veiligheidsmedewerker en daarna als politieagent ongeloofwaardig geacht. Reeds hierom heeft verweerder de gestelde bedreigingen door de Taliban ongeloofwaardig bevonden. Verweerder heeft deze bedreigingen ook op zichzelf niet geloofd, nu zijn verklaringen hierover ongerijmd zijn.
5. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit terecht niet verschoonbaar geacht dat eiser in zijn eerste asielprocedure niet zijn ware identiteit en zijn huidige asielrelaas kenbaar heeft gemaakt. Eisers landgenoten in Nederland hadden eiser immers niet alleen aan zijn naam, maar ook aan zijn uiterlijk kunnen herkennen. Daarnaast mag verweerder van eiser verlangen dat hij alle elementen ter staving van zijn asielverzoek zo spoedig mogelijk indient. Aan eiser is bovendien tijdens de vorige procedure meerdere keren meegedeeld dat het belangrijk is dat hij de waarheid spreekt en geen gegevens achterhoudt, en dat alles vertrouwelijk wordt behandeld.
7. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers verklaringen over zijn gestelde werkzaamheden niet geloofwaardig zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht geen waarde gehecht aan de echt bevonden politiepas en taskera, nu de gegevens op de pas niet overeenkomen met zijn eigen persoonsgegevens en de naam van de stam niet op de taskera wordt vermeld. Bovendien heeft eiser geen identificerende documenten overgelegd waaruit blijkt dat hij [naam 3] heet. In de vorige procedure heeft eiser altijd volgehouden [naam] te heten en juist verklaard dat zijn vader [naam 5] als familienaam heeft. Ook op de in de huidige procedure overgelegde kopieën van certificaten en overgelegde verklaring van zijn vader wordt nergens de naam [naam 4] vermeld. Verweerder heeft tevens in aanmerking kunnen nemen dat uit het algemeen ambtsbericht van november 2016 inzake Afghanistan blijkt dat in dat land veel fraude met documenten voorkomt. Het enkele feit dat de politiepas een foto van eiser bevat, leidt daarom niet tot een ander oordeel.
8. De aanvraag is daarom terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 19 oktober 2017, zaaknummer 201706114/1/V2 (bevestiging van uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 3 juli 2017, AWB 17/3959)