ECLI:NL:RBDHA:2019:3064

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2019
Publicatiedatum
28 maart 2019
Zaaknummer
NL19.126
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag met betrekking tot deelname aan vreemdelingenlegioen en risico op behandeling in strijd met artikel 3 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2019 uitspraak gedaan in een procedure over de afwijzing van een opvolgende asielaanvraag van eiser, die van Egyptische nationaliteit is. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die als kennelijk ongegrond was afgewezen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de opvolgende aanvraag van eiser op 29 december 2018 opnieuw afgewezen, ditmaal als niet-ontvankelijk, omdat er geen nieuwe elementen waren die de aanvraag konden onderbouwen. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.

Tijdens de zitting is eiser bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde en heeft hij een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft de zaak onmiddellijk na de behandeling ter zitting beoordeeld. Eiser heeft gesteld dat hij risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) vanwege zijn deelname aan het Franse vreemdelingenlegioen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims en dat zijn verklaringen over zijn militaire dienstplicht in Egypte niet geloofwaardig zijn.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden zijn die erop wijzen dat eiser bij terugkeer naar Egypte blootgesteld zal worden aan een behandeling die in strijd is met artikel 3 EVRM. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en digitaal ondertekend, met de mogelijkheid voor eiser om binnen een week hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.126
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Pijnenburg).

ProcesverloopBij besluit van 29 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.127, plaatsgevonden op 14 februari 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. R.E.J.M. van den Toorn, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen G. Ahmed. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en van Egyptische nationaliteit. Eisers eerste asielaanvraag is afgewezen als kennelijk ongegrond, waarbij zijn verklaringen als ongeloofwaardig zijn beoordeeld.
2. Verweerder heeft eisers opvolgende aanvraag van 6 juli 2018 niet-ontvankelijk verklaard bij besluit van 15 augustus 2018, vanwege het ontbreken van nieuwe elementen of bevindingen.
3. Deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, heeft in haar uitspraak van 10 september 2018 dit oordeel onderschreven, en daarbij tevens geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn psychische problemen in de weg hebben gestaan aan het toereikend verklaren in de eerste asielprocedure. De rechtbank heeft het bestreden besluit evenwel vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen, omdat verweerder onvoldoende gemotiveerd had getoetst aan de Bahaddar-exceptie. Daarbij heeft de rechtbank erop gewezen dat eiser in de onderhavige procedure stukken heeft overgelegd waaruit mogelijk zou blijken dat hij gediend heeft in het Franse vreemdelingenlegioen. Door eiser is voorts gemotiveerd gesteld dat hij, gelet hierop, het risico loopt zijn Egyptische nationaliteit te verliezen en dat in Egypte voorts het dienen van een vreemde natie kan leiden dot de doodstraf, aldus de rechtbank in voormelde uitspraak.
4. Verweerder heeft bij besluit van 29 december 2018 opnieuw besloten tot het niet-ontvankelijk verklaren van de opvolgende aanvraag. Nu partijen niet in hoger beroep zijn gegaan van het eerdere oordeel van de rechtbank, geldt dat moet worden uitgegaan van hetgeen de rechtbank daarin heeft overwogen.
5. Verweerder heeft in het bestreden besluit allereerst overwogen dat eiser niet alsnog aannemelijk heeft gemaakt dat psychische klachten er aan in de weg hebben gestaan dat eiser in de eerste asielprocedure toereikend kon verklaren. Eiser heeft hiertegen geen beroepsgronden geformuleerd.
6. Nu eiser verder geen nieuwe documenten heeft overgelegd en hij niet nader is gehoord, heeft de rechtbank daarnaast uitsluitend nog te oordelen over de vraag eiser het risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [1] in het licht van hetgeen hij heeft gesteld over zijn deelname aan het Vreemdelingenlegioen.
7. Verweerder heeft in dat verband terecht gewezen op eisers verklaring in het aanmeldgehoor dat hij niet in militaire dienst is geweest. Ook heeft eiser gezegd geen problemen te hebben ondervonden vanwege militaire verplichtingen in Egypte. Verweerder heeft daarnaast terecht opgemerkt dat eiser zijn deelname aan het Vreemdelingenlegioen niet met duidelijk bewijs heeft kunnen onderbouwen, nu de stukken daaromtrent niet op eisers naam zijn gesteld. Gelet hierop heeft verweerder een en ander niet geloofwaardig hoeven achten.
8. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat zijn problemen met de militaire dienstplicht zijn ontstaan ten tijde van zijn vertrek uit Egypte, heeft verweerder terecht overwogen dat eiser heeft nagelaten om dat in de eerdere procedure te noemen en dat eiser voorts geen enkel persoonlijke onderbouwing heeft geleverd van zijn militaire dienstplicht in Egypte.
9. Gelet hierop heeft verweerder terecht geconcludeerd dat geen sprake is van bijzondere feiten of omstandigheden die ertoe zullen leiden dat eiser bij terugkeer naar Egypte zal worden blootgesteld aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
10. De opvolgende aanvraag is dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden