ECLI:NL:RBDHA:2019:3060
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Eritrese asielzoeker op basis van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Eritrese asielzoeker en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 12 april 2017 in Nederland een asielaanvraag ingediend, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Zwitserland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Dit was gebaseerd op een eerder verzoek om internationale bescherming dat de eiser in Zwitserland had ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 2 oktober 2017 door Nederland aan Zwitserland was overgedragen en dat hij op 27 maart 2018 opnieuw was toegelaten tot de asielprocedure in Zwitserland.
De eiser heeft op 17 oktober 2018 een herhaald asielverzoek ingediend in Nederland, maar de staatssecretaris heeft dit verzoek niet in behandeling genomen, wederom op basis van de Dublinverordening. De eiser voerde aan dat hij bij terugkeer naar Zwitserland het risico liep op indirect refoulement, omdat hij Eritrea illegaal had verlaten. De rechtbank oordeelde echter dat Zwitserland zich had verplicht om het asielverzoek van de eiser inhoudelijk te behandelen en dat er geen sprake was van indirect refoulement. De rechtbank wees erop dat de Zwitserse autoriteiten de asielaanvraag van de eiser hadden afgewezen, maar dat dit niet betekende dat de eiser geen effectief rechtsmiddel had in Zwitserland.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de overdracht van de eiser aan Zwitserland geen risico op (indirect) refoulement met zich meebracht. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.