ECLI:NL:RBDHA:2019:3057

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2019
Publicatiedatum
28 maart 2019
Zaaknummer
NL19.53
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens verantwoordelijkheid van Frankrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2019 uitspraak gedaan in een procedure over de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag. Eiser, die stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn, had op 3 oktober 2018 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Echter, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder in deze zaak, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Dit is gebaseerd op de Dublinverordening, die bepaalt welk land verantwoordelijk is voor de behandeling van asielaanvragen binnen de EU.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Nederland op 20 november 2018 melding heeft ontvangen dat eiser met onbekende bestemming was vertrokken. Op 25 januari 2019 ontving verweerder een claimverzoek van Zwitserland om eiser terug te nemen, wat op 6 februari 2019 werd afgewezen omdat Frankrijk verantwoordelijk was. De rechtbank concludeert dat eiser zich inmiddels in Zwitserland bevindt en daar ook een asielaanvraag heeft gedaan. Hierdoor heeft eiser geen procesbelang meer bij zijn beroep in Nederland, aangezien hij kennelijk geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht.

De rechtbank heeft daarom het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter C. van Boven-Hartogh, in aanwezigheid van griffier J.A.B. Koens, en is digitaal ondertekend en bekendgemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.53
V-nummer: [nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Talsma).

Procesverloop

Bij besluit van 2 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.54, plaatsgevonden op 7 februari 2019. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. Eiser is van gestelde Algerijnse nationaliteit. Hij stelt te zijn geboren op [geboortedatum] . Op 3 oktober 2018 heeft hij in Nederland een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk hiervoor verantwoordelijk is. Gelet hierop heeft Nederland de Franse autoriteiten gevraagd eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening [1] . De Franse autoriteiten hebben dit verzoek op 11 december 2018 aanvaard.
3. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij zijn beroep. Zij overweegt als volgt. Uit de stukken volgt dat in Nederland op of omstreeks 20 november 2018 melding is gedaan dat eiser met onbekende bestemming was vertrokken. Op 25 januari 2019 ontving verweerder een claimverzoek van Zwitserland, om eiser terug te nemen. Verweerder heeft dat claimverzoek op 6 februari 2019 afgewezen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. De rechtbank overweegt dat uit de inhoud van het claimverzoek van Zwitserland volgt dat eiser zich in Zwitserland bevindt en daar ook een asielaanvraag heeft gedaan. Hieruit concludeert de rechtbank, in aanmerking genomen dat eiser ook niet is verschenen ter zitting, dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Eiser heeft daarom geen rechtens te beschermen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het ingestelde beroep.
4. Het beroep is niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier, op 7 februari 2019.
Dit proces-verbaal is digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013