ECLI:NL:RBDHA:2019:3052

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2019
Publicatiedatum
28 maart 2019
Zaaknummer
NL19.2060
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardige verklaringen over herkomst en nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen. Eiser, die stelt Libische nationaliteit te bezitten, heeft zijn aanvraag onderbouwd met claims over bedreigingen door opstandelingen na het overlijden van zijn ouders. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag echter kennelijk ongegrond verklaard, omdat eiser zijn nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder zijn beperkte opleidingsniveau en het ontbreken van een taalanalyse, niet gevolgd. De rechtbank concludeert dat de verklaringen van eiser ongeloofwaardig zijn en dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.2060

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.R.F. Berte),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

ProcesverloopBij besluit van 29 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak met nummer NL19.2061, plaatsgevonden op 28 februari 2019. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Als tolk was aanwezig A. Nieuwland.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn eenmaal verlengd.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Libische nationaliteit te bezitten. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij na het overlijden van zijn ouders werd bedreigd door opstandelingen die ageerden tegen het regime van Khadaffi.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser zijn gestelde nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt en dat om die reden geen geloof kan worden gehecht aan zijn verklaringen over problemen in Libië.
3. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Eiser voert aan dat verweerder te weinig rekening heeft gehouden met zijn beperkte opleidingsniveau, waardoor hij onvoldoende in de gelegenheid is geweest om zijn herkomst door middel van verklaringen aannemelijk te maken. Verweerder heeft er volgens eiser ten onrechte op gewezen dat hij voorafgaand aan de gehoren medisch is onderzocht, omdat opleidingsniveau geen medische beperking is. Ook wijst eiser erop dat hij zelf zijn beperkte opleidingsniveau in de gehoren heeft genoemd. Ten slotte voert eiser aan dat verweerder niet kan volhouden dat voldoende rekening is gehouden met zijn referentiekader door erop te wijzen dat sommige vragen een gesloten karakter hebben gehad en dat sommige vragen nader aan eiser zijn uitgelegd.
5. De rechtbank volgt eiser niet in deze stelling. De gehoorverslagen geven geen aanleiding om aan te nemen dat eiser de vraagstelling in zodanige mate niet heeft kunnen volgen dat hij niet door middel van zijn verklaringen zijn herkomst aannemelijk heeft kunnen maken. Uit deze verslagen blijkt dat eiser goed in staat is geweest om meteen op de gestelde vragen te antwoorden, dan wel om dit alsnog te doen na een nadere uitleg van de gehoorambtenaar. Het enkele feit dat eiser erop heeft gewezen dat hij op erg jonge leeftijd met school is gestopt, maakt nog niet dat hij minder goed zou kunnen verklaren over zijn herkomst. Verder heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser in de gelegenheid is gesteld om opmerkingen te maken over het verloop van de gehoren en de vertaling door de tolk tijdens de gehoren, maar dat eiser heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben en de tolk goed te hebben kunnen verstaan. Eisers stelling dat in het medisch onderzoek geen aandacht zou zijn besteed aan de geschiktheid om te worden gehoord in relatie tot zijn referentiekader is niet onderbouwd. Eiser heeft ook zelf geen (pedagogische) stukken ter onderbouwing overgelegd.
6. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder ten onrechte geen taalanalyse heeft aangeboden, nu uit het feit dat hij enkele vragen over zijn herkomst wel correct heeft beantwoord bij verweerder twijfel had moeten rijzen.
7. Ook in deze stelling kan eiser niet worden gevolgd. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 5 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2264), kan verweerder door een taalanalyse te laten verrichten een vreemdeling tegemoetkomen in de op hem rustende bewijslast als twijfel is gerezen over de door hem gestelde herkomst. Zoals verweerder ter zitting nog eens heeft herhaald, bestaat ten aanzien van eiser bij hem echter geen twijfel dat er ongeloofwaardige verklaringen zijn afgelegd over de herkomst. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit deugdelijk gemotiveerd door uiteen te zetten dat eiser het grootste deel van de vragen over zijn herkomst niet correct heeft beantwoord, wat eiser ook erkent.
8. Ten slotte voert eiser aan dat zijn verklaringen over de Libische vlag onjuist zijn weergegeven in het gehoorverslag. Dit heeft eiser echter op geen enkele manier onderbouwd door aan te voeren dat dit mogelijk komt door de vertaling door de tolk of mogelijk door het opstellen van het gehoorrapport door de gehoorambtenaar. Ook eisers stelling eerst ter zitting dat zijn broer bij nader inzien toch meerderjarig was toen hij hem begeleidde bij het aanvragen van een identiteitskaart kan, zonder onderbouwing waarom eerder het tegenovergestelde is verklaard, niet worden gevolgd. Dat eiser dit punt pas bij het opstellen van het beroepschrift met zijn gemachtigde zou hebben besproken, is daarvoor onvoldoende.
9. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
10.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.