In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen. Eiser, die stelt Libische nationaliteit te bezitten, heeft zijn aanvraag onderbouwd met claims over bedreigingen door opstandelingen na het overlijden van zijn ouders. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag echter kennelijk ongegrond verklaard, omdat eiser zijn nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder zijn beperkte opleidingsniveau en het ontbreken van een taalanalyse, niet gevolgd. De rechtbank concludeert dat de verklaringen van eiser ongeloofwaardig zijn en dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.