ECLI:NL:RBDHA:2019:3047
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijk verklaring opvolgende asielaanvraag van Oeigoer uit Oezbekistan met verwijzing naar Kazachstan als veilig derde land
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2019 uitspraak gedaan in een procedure over de niet-ontvankelijkheid van een opvolgende asielaanvraag van een Oeigoer uit Oezbekistan. De eiser had eerder asiel aangevraagd in Nederland, maar deze aanvragen waren niet ingewilligd. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag niet-ontvankelijk was verklaard op basis van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er geen relevante nieuwe elementen of bevindingen waren die de aanvraag konden rechtvaardigen. De eiser had aangevoerd dat hij in Kazachstan als misdadiger geregistreerd stond en dat hij bij terugkeer naar Kazachstan het risico liep te worden uitgezet naar Oezbekistan, waar hij vervolging zou kunnen ondergaan. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van relevante nieuwe feiten die de niet-ontvankelijkheid konden weerleggen. De rechtbank volgde de eiser niet in zijn stellingen en concludeerde dat de opvolgende asielaanvraag terecht niet-ontvankelijk was verklaard. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.