ECLI:NL:RBDHA:2019:3042
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Verantwoordelijkheid Franse autoriteiten bij asielaanvraag en niet onderkende zienswijze
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser, een Gambiaanse nationaliteit hebbende, had zijn aanvraag ingediend, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag, gebaseerd op een eerdere registratie in het Eurodac-systeem. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 28 februari 2019, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, werd het bestreden besluit besproken. Eiser voerde aan dat zijn zienswijze niet was onderkend door verweerder, omdat deze niet was ontvangen. De rechtbank oordeelde dat het aan verweerder was om aan te tonen dat de zienswijze niet was ontvangen door eigen toedoen. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit onzorgvuldig was voorbereid, maar dat eiser niet benadeeld was door het gebrek, aangezien zijn argumenten al eerder waren behandeld.
De rechtbank ging verder in op de verantwoordelijkheid van Frankrijk voor de asielaanvraag van eiser. Eiser betwistte deze verantwoordelijkheid en stelde dat er geen bewijs was dat hij in Frankrijk had verbleven. De rechtbank oordeelde dat de Franse autoriteiten, op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, verantwoordelijk waren voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser's beroep werd ongegrond verklaard, en de rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.024,-. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven.