ECLI:NL:RBDHA:2019:3029

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2019
Publicatiedatum
28 maart 2019
Zaaknummer
09/842333-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Celstraffen voor wapen- en drugsbezit

Op 28 maart 2019 heeft de Rechtbank Den Haag twee mannen veroordeeld voor het bezit van vuurwapens en drugs, waaronder een automatisch vuurwapen, een pistool en een halve kilo cocaïne. De 44-jarige man bekende dat hij de wapens en drugs in de woning van zijn vriendin had verstopt op verzoek van een ander, een 34-jarige man. De rechtbank kon deze identiteit vaststellen aan de hand van afgetapte telefoongesprekken en afgeluisterde gesprekken in de penitentiaire inrichting. Beide mannen kregen gevangenisstraffen, waarbij de rechtbank de combinatie van harddrugs en vuurwapens als zorgelijk beschouwde, gezien de link naar drugshandel en de daarmee gepaard gaande criminaliteit. De 34-jarige man, met een eerdere veroordeling voor vuurwapenbezit, kreeg een gevangenisstraf van 30 maanden, terwijl de 44-jarige man, die ernstig ziek is, een straf van 18 maanden kreeg. De rechtbank weegt de ernst van de feiten zwaar, vooral gezien de betrokkenheid van een ander en de eerdere veroordeling van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842333-18
Datum uitspraak: 28 maart 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren op [Geboortedatum] 1984 te [Geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [Adres PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 29 januari 2019 (pro forma) en 14 maart 2019 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.A.C. Looijestijn en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. G.V. van der Bom naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 oktober 2018 te 's-Gravenhage en/of Voorburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, voorhanden heeft gehad:
- een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een stengun, van een onbekend merk en type, kaliber 9x19mm, zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren en/of
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, merk: IMI, type: Jericho 941, kaliber: 9x19mm en/of
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, merk: Browning, type: Buck Mark, kaliber: .22 LR en/of
- 70 stuks pistoolmunitie, kaliber: 9x19mm en/of 1 stuks pistoolmunitie, kaliber: 6.35mm en/of 86 stuks pistoolmunitie, kaliber: .22 LR en/of 39 stuks revolvermunitie, kaliber: .38 special en/of 7 stuks revolvermunitie, kaliber: 357 magnum, in elk geval munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie van categorie III;
2.
hij op of omstreeks 16 oktober 2018 te 's-Gravenhage en/of Voorburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 500 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 3,8 gram, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 16 oktober 2018 te 's-Gravenhage, meerdere, althans een, goed(eren) te weten een Frans paspoort, documentnummer: [Nummer] , op naam van: [Naam 1] en/of een Nederlands paspoort, documentnummer: [Nummer] , op naam van: [Naam 2] heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van deze/dit goed(eren) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.

3.Inleiding

Op 19 september 2018 kwam via het Team Criminele Inlichtingen (TCI) via informanten een bericht binnen met als inhoud onder meer dat “ [Bijnaam 1] ” in het bezit was van een vuurwapen en dat hij dat bij de vriendin van “ [Bijnaam 2] ” zou bewaren. Uit onderzoek door de politie rees het vermoeden dat met “ [Bijnaam 1] ” werd bedoeld [Verdachte] en met “ [Bijnaam 2] ” [Medeverdachte] . Na nader onderzoek in hun antecedenten zijn beiden als verdachte aangemerkt. Na de inzet van enkele bijzondere opsporingsmiddelen, zoals het opnemen van telecommunicatie, heeft de politie op 16 oktober 2018 de woning van de (ex-)vriendin van [Medeverdachte] doorzocht. Daarbij zijn een pistool, een stengun, munitie en drugs aangetroffen. Ook is de woning van [Medeverdachte] doorzocht, waar een pistool en munitie zijn aangetroffen. In de woning van [Verdachte] zijn twee paspoorten van derden aangetroffen.
De verdachte wordt verweten dat hij samen met een ander wapens, munitie en drugs voorhanden heeft gehad en dat hij de twee paspoorten heeft geheeld. De verdachte heeft de feiten omtrent de wapens en de drugs ontkend.

4.Vormverzuim bij het voorbereidend onderzoek?

4.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en dat dit dient te leiden tot bewijsuitsluiting. Daartoe is aangevoerd dat de TCI-informatie een onvoldoende concrete verdenking van een strafbaar feit opleverde om als grond te dienen voor de inzet van opsporingsmiddelen en de aanhouding van de verdachte. Er was dan ook volgens de raadsman een onrechtmatige inzet van de opsporingsmiddelen en een onrechtmatige aanhouding van de verdachte, hetgeen tot bewijsuitsluiting dient te leiden.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer dient te worden verworpen. Daartoe is aangevoerd dat dwangmiddelen mogen worden ingezet als sprake is van voldoende specifieke, concrete TCI-informatie en die TCI-informatie betrekking heeft op actuele ernstige feiten. Gelet op de TCI-informatie en het onderzoek (naar de antecedenten) in de politiesystemen is daar volgens de officier van justitie aan voldaan, en is de inzet van de dwangmiddelen en de aanhouding van de verdachte rechtmatig geweest.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank was de door het TCI verstrekte informatie voldoende concreet en specifiek. Die informatie had betrekking op bezit van vuurwapens door ene “ [Bijnaam 1] ”. In combinatie met het resultaat van (voorafgaand aan de inzet van de opsporingsmiddelen en de aanhouding) verricht onderzoek, inhoudende onder meer dat de verdachte in 2016 was veroordeeld voor vuurwapenbezit, antecedenten had in het kader van de Opiumwet en als bijnaam “ [Bijnaam 1] ” had, was er voor de politie voldoende grond om hem als verdachte aan te merken, de opsporingsmiddelen in te zetten en tot aanhouding over te gaan. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.

5.Bewijsoverwegingen

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot:
- partiële vrijspraak van het onder 1 (voor zover de tenlastelegging ziet op de Browning Buck Mark) en 2 (voor zover de tenlastelegging ziet op MDMA) ten laste gelegde en
- bewezenverklaring van het onder 1 (voor het overige), 2 (voor het overige) en 3 ten laste gelegde.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat vrijspraak dient te volgen voor de feiten 1 en 2. Daartoe is aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte de wapens voorhanden en de drugs opzettelijk aanwezig heeft gehad. De verdachte ontkent die feiten en de medeverdachte heeft niets verklaard over voor wie hij de wapens en drugs in de woning van zijn vriendin bewaarde. In de OVC-gesprekken wordt evenmin de verdachte rechtstreeks met de wapens of de drugs in verband gebracht. Voorts heeft de medeverdachte over het vuurwapen en de drugs in zijn eigen woning verklaard dat die van hem waren.
5.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Bewijsmiddelen
[Adres 1] te Den Haag
Op 16 oktober 2018 om 16.56 uur vond er een doorzoeking plaats in een woning aan het [Adres 1] te Den Haag, zijnde de woning van [Naam 3] . In de berging werden zakjes met bruine en wit/beige substanties aangetroffen, in de hal werd een Albert Heijn tas aangetroffen met zakjes wit poeder, een Minion rugzak met een wit brok en een zakje wit poeder. Aan de badkamerdeur bij de slaapkamer werd een nek-/heuptas aangetroffen met daarin een vuurwapen, munitie en een patroonhouder. In de kastenkamer werd een tas met munitie aangetroffen en een zelfgemaakte stengun. [2]
Het vuurwapen dat werd aangetroffen in de nek-/heuptas aan de badkamerdeur bleek te zijn een pistool van fabrikant KBI Inc, merk IMI, model Jericho 941, kaliber 9x19. Het pistool is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie II sub 1, van de Wet wapens en munitie. In het tasje bevonden zich ook 30 kaliber 9mm patronen en 1 kaliber 6.35 patroon. De patronen zijn munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie. [3]
De stengun uit de kastenkamer was een automatisch vuurwapen met kaliber 9x19mm. Dit is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie II sub 2 van de Wet Wapens en munitie. De munitie betrof 37 kaliber 9x19 patronen, 39 .38 special patronen en 7 .357 magnum patronen. Dit is munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie. [4]
Het witte brok in de Minion rugzak bleek 500 gram van een substantie bevattende cocaïne te zijn. [5]
[Adres 2] te Den Haag
Op 16 oktober 2018 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in een woning aan de [Adres 2] te Den Haag. In de woning werden twee paspoorten aangetroffen [6] , te weten een Frans paspoort op naam van [Naam 1] en een Nederlands paspoort op naam van [Naam 2] , met documentnummer [Nummer] . [7] Van de diefstal van die paspoorten is op 2 februari 2015 aangifte gedaan door [Naam 2] . [8]
Tapgesprek
Op 16 oktober 2018 heeft er om 17:19 uur een telefoongesprek plaatsgevonden tussen een beller met telefoonnummer [Telefoonnummer 1] (op naam van [Medeverdachte] ) en een ontvanger met telefoonnummer [Telefoonnummer 2] (in gebruik bij [Naam 4] ). Daarin werd gezegd door de beller “
Nu gaat [Bijnaam 1] echt uuuh worden, dat zeg ik ook, ik weet dat uh uh ja toch?”. [9]
Aanhouding [Verdachte]
Op 16 oktober 2018 om 16:20 uur is [Verdachte] aangehouden op het adres [Adres 2] te Den Haag. [10] Om 18.40 uur is ook [Medeverdachte] aangehouden.
Opname vertrouwelijke communicatie (OVC)
In de Penitentiaire Inrichting [Adres PI] , waar [Medeverdachte] gedetineerd is, zijn door de politie heimelijk meerdere gesprekken tussen [Medeverdachte] en zijn bezoek opgenomen, [11] waaronder de volgende:
Gesprek op 22 november 2018 tussen [Medeverdachte] en [Naam 3] : [12]
- [Medeverdachte] zegt dat hij hem niet helpt. Hij had [Medeverdachte] ook kunnen helpen. Hoe hij [Medeverdachte] op dat bureau heeft gezien.
- [Medeverdachte] zegt dat hij hem gezien heeft en dat de bewaarders er gelijk tussen zijn gesprongen en dat zij in alle beperkingen zitten en niet met elkaar in aanraking mogen komen.
- [Medeverdachte] zegt dat hij uit de douche kwam en zijn hoofd naar beneden deed en [Medeverdachte] niet eens aan keek.
Gesprek op 29 november 2018 tussen [Medeverdachte] , [Naam 3] en een NN-man:
[Medeverdachte] : “
Begrijp je wat ik bedoel, kijk ik zie het zo beter is dat eentje gaat zitten dan twee je weet toch [Bijnaam 4] (fonetisch). Dus ik zat te denken, hij heeft ook nog gezeten, laat mij maar en ik ben toch ziek. Ze gaan toch beetje rekening met me houden, dus gaan ze mij misschien eerder naar huis sturen. Zo ging ik denken en de mannen hebben niets bij de man gevonden.”. [13]
[…]
[Medeverdachte] : “
Straks bij de rechtzaak kan je niet iemand straf kan geven alleen door een anonieme tip en je vindt niets bij die man. [14]
[…]
[Medeverdachte] : “
Want [Bijnaam 1] heeft meer mensen in de problemen gezet
. [15]
Gesprek op 6 december 2018 tussen [Medeverdachte] , NN-man en NN-vrouw:
[Medeverdachte] : “
Dan wil ik [Bijnaam 5] (fonetsich) daarom moet je [Bijnaam 3] snel laten komen, ik wil tegen [Bijnaam 3] zeggen dat ze jou vijfduizendvijfhonderd (5500) voor de deur moeten geven en elke maand vijftienhonderd (1500) als ze dat niet doen dan ga ik [Bijnaam 3] zeggen. Ik heb twee keuzes, ik zal zijn naam noemen maar dat ga ik niet doen. Als hij een man is wat hij mij heeft aangedaan, als ie een man is, gewoon elke maand vijftienhonderd geven dan klaar. [16]
Verklaringen van [Medeverdachte]
Op 17 oktober 2018 heeft [Medeverdachte] bij de politie verklaard dat zijn (ex-)vriendin [Naam 3] (de rechtbank begrijpt: [Naam 3] ) heet. Hij heeft verklaard dat hij wapens en drugs in de woning van [Naam 3] bewaarde voor iemand anders. Dat deed hij al ongeveer 3 maanden. Hij vindt dat hij “stom” is geweest om die persoon er niet op te wijzen dat hij het moest komen ophalen. [17]
Op 18 oktober 2018 heeft hij verklaard dat de drugs in het Minion tasje, het vuurwapen aan de badkamerdeur en de stengun van die andere persoon waren. Die persoon had hem gevraagd die spullen te bewaren. De pillen en bolletjes bruin poeder waren van [Medeverdachte] zelf. Voorts heeft [Medeverdachte] verklaard dat hij kort na de aanhouding van [Verdachte] naar diens vriendin heeft gebeld. [18]
Verklaringen van [Verdachte]
Ter terechtzitting van 14 maart 2019 heeft [Verdachte] verklaard dat hij [Medeverdachte] kent en dat ze in dezelfde buurt zijn opgegroeid, dat [Naam 4] zijn vriendin is en “ [Bijnaam 3] ” wordt genoemd, dat hij bij haar verbleef in de woning aan de [Adres 2] , en dat hij ook wel “ [Bijnaam 1] ” wordt genoemd. Voorts heeft hij verklaard dat hij de twee paspoorten die in de woning aan de [Adres 2] zijn aangetroffen, waarschijnlijk van iemand heeft gekregen. [19]
Oordeel van de rechtbank
Pistool, stengun, munitie en cocaïne in de woning aan het [Adres 1]
Uit de verklaringen van [Medeverdachte] blijkt dat hij voor een derde op diens verzoek wapens, munitie en cocaïne in de woning van zijn (ex-)vriendin bewaarde, en dat hij wilde dat die derde die goederen daar kwam ophalen. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de beschikkingsmacht over die goederen niet alleen lag bij [Medeverdachte] , maar ook bij die derde. Immers had [Medeverdachte] die goederen in bewaring op verzoek van die derde, en had die derde dus via [Medeverdachte] toegang tot die goederen. Er was daarmee sprake van het in vereniging voorhanden hebben van die wapens en munitie en van het in vereniging aanwezig hebben van die cocaïne.
Was de verdachte de derde?
Uit de hiervoor weergegeven OVC-gesprekken leidt de rechtbank af dat [Medeverdachte] daarin spreekt over iemand door wie hij in de problemen is beland. Oftewel: de derde voor wie hij de wapens, munitie en cocaïne in bewaring had. Over die derde zegt [Medeverdachte] in die gesprekken dat hij hem is tegengekomen toen hij vast zat. Ook zou die derde verwikkeld zijn in een strafzaak op basis van een anonieme tip, en is bij hem niets aangetroffen. Dit past naar het oordeel van de rechtbank bij de verdachte, immers zaten hij en [Medeverdachte] aanvankelijk tegelijk vast op het hoofdbureau van de politie in Den Haag direct na hun aanhouding. [20] Ook is onderhavige strafzaak gestart op basis van (anonieme) TCI-informatie en zijn er door de politie bij de verdachte geen wapens of drugs aangetroffen.
Verder leidt de rechtbank uit de OVC-gesprekken af dat [Medeverdachte] wilde dat die derde de vriendin van [Medeverdachte] maandelijks zou betalen voor het door [Medeverdachte] op zich nemen van de schuld en het ondergaan van een straf. Deze boodschap moest aan “ [Bijnaam 3] ” worden medegedeeld. Ook daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank een verband met de verdachte, omdat zijn vriendin ook wel “ [Bijnaam 3] ” wordt genoemd, welke namen (fonetisch) overeenkomen. Voorts verwijst [Medeverdachte] in de OVC-gesprekken naar “ [Bijnaam 1] ”, wat de bijnaam van de verdachte is.
Tot slot is van belang dat [Medeverdachte] binnen een uur na de aanhouding van de verdachte en binnen een half uur na de doorzoeking van de woning aan het [Adres 1] heeft gebeld naar diens vriendin, waarbij hij de naam “ [Bijnaam 1] ” heeft genoemd.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit al die omstandigheden in onderlinge samenhang bezien dat de verdachte de derde was voor wie [Medeverdachte] de wapens, munitie en cocaïne in bewaring had.
MDMA
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor betrokkenheid van de verdachte bij bezit van MDMA. Daartoe is redengevend dat [Medeverdachte] heeft verklaard dat sommige substanties en pillen die in de woning van zijn (ex-) vriendin zijn aangetroffen van hem waren en andere van een derde. Echter, de processen-verbaal omtrent de identificatie van de drugs zijn te onduidelijk om onderscheid te kunnen maken tussen de goederen die beweerdelijk van [Medeverdachte] waren en die volgens hem van een derde waren (uitgezonderd de cocaïne in de Minion rugzak). Dat maakt dat de rechtbank niet kan vaststellen dat de goederen die [Medeverdachte] heeft aangewezen als van een derde daadwerkelijk MDMA hebben bevat. Ook andere bewijsmiddelen die kunnen wijzen op betrokkenheid van de verdachte bij bezit van MDMA ontbreken, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Paspoorten
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden dat de paspoorten niet op naam van de verdachte stonden, wat hij moet hebben gezien toen hij ze in handen kreeg, terwijl hij verder niets heeft kunnen verklaren over de verkrijging van die paspoorten, maken dat hij op dat moment moet hebben geweten dat die paspoorten van misdrijf afkomstig waren.
Overige wapens en munitie
Overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het voorhanden hebben van een Browning pistool en 86 .22 LR patronen munitie. Deze zijn in de woning van [Medeverdachte] aangetroffen, terwijl het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat voor betrokkenheid van de verdachte daarbij.
Conclusie
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen en overwegingen is de rechtbank van oordeel dat de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard, zoals dat onder 5.4 zal worden weergegeven.
5.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 16 oktober 2018 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging voorhanden heeft gehad:
- een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een stengun, van een onbekend merk en type, kaliber 9x19mm, zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren en
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, merk: IMI, type: Jericho 941, kaliber: 9x19mm en
-
30stuks pistoolmunitie, kaliber: 9x19mm en 1 stuks pistoolmunitie, kaliber: 6.35mm en 39 stuks revolvermunitie, kaliber: .38 special en 7 stuks revolvermunitie, kaliber: 357 magnum
2.
hij op 16 oktober 2018 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 500 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op 16 oktober 2018 te ’s-Gravenhage goederen te weten een Frans paspoort, documentnummer: [Nummer] , op naam van: [Naam 1] en een Nederlands paspoort, documentnummer: [Nummer] , op naam van: [Naam 2] , heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

7.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

8.De strafoplegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de straf voor feit 3 niet hoger dient te zijn dan het voorarrest en dat de verdachte bij uitspraak in vrijheid dient te worden gesteld. Subsidiair heeft hij zich ten aanzien van de feiten 1 en 2 op het standpunt gesteld dat aansluiting dient te worden gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bezit van een pistool, een automatisch vuurwapen, bijbehorende munitie, en een halve kilo cocaïne. Deze goederen zijn op verzoek van de verdachte door zijn mededader verborgen in de woning van diens (ex-)vriendin. Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan heling van twee gestolen paspoorten.
Het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie leidt veelal tot het plegen van ernstige geweldsdelicten, terwijl harddrugs een gevaar vormen voor de volksgezondheid. Juist de combinatie van harddrugs en (automatische) vuurwapens lijkt, zo leert de ervaring, te passen bij drugshandel. Die handel leidt tot veel overlast en criminaliteit – mede gezien de grote financiële belangen die daarmee zijn gemoeid –, waarbij het gebruik van vuurwapens niet wordt geschuwd. Bezien tegen die achtergrond acht de rechtbank de bewezen verklaarde feiten zeer zorgelijk. De rechtbank rekent het de verdachte daarbij zwaar aan dat hij een ander daarin heeft meegetrokken, terwijl hijzelf op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel justitiële documentatie op naam van de verdachte van 10 januari 2019, waaruit blijkt dat hij in 2016 nog is veroordeeld voor verboden wapenbezit en daarvoor 9 maanden gevangenisstraf heeft gekregen. Kennelijk heeft deze veroordeling hem niet weerhouden van de onderhavige feiten. De rechtbank weegt dit dan ook mee in het nadeel van de verdachte.
Gelet op de ernst van de feiten kan niet worden volstaan met een andere straf dan onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op de Landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Zij ziet echter in voornoemde omstandigheden aanleiding een fors hogere straf op te leggen dan als uitgangspunt in die oriëntatiepunten is vermeld. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47, 57 en 416 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 5.4 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 3:
opzetheling, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 30 (DERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.W. Mulder, voorzitter,
mr. Chr.A.J.F.M. Hensen, rechter,
mr. M.E. Groeneveld-Stubbe, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.J. van Zelst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 maart 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal uit onderzoek [Onderzoeksnaam] met het nummer [Nummer] , van de districtsrecherche Den Haag-Zuid:
2.Proces-verbaal van binnentreden in woning, p. 35 en 36 (VD1.2).
3.Proces-verbaal, p. 1 t/m 8 (ZD2.1).
4.Proces-verbaal, p. 10 en 113 (ZD2.1).
5.Proces-verbaal, p. 10 (ZD2.2); NFI rapport, p. 22 (ZD2.2).
6.Proces-verbaal van binnentreden in woning, p. 27 (ZD1.1).
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 3, 8 en 10 (ZD2.6).
8.Proces-verbaal van aangifte, p. 4 en 5 (ZD2.4).
9.Proces-vervaal bevindingen connectie [Bijnaam 1] en anno, p. 100 en 101 (ED).
10.Proces-verbaal van aanhouding, p. 5 (VD1.1).
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 110 en 111 (VD1.2).
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 110 en 111 (VD1.2).
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 111 en 113 (ZD1.2).
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. 113 (ZD1.2).
15.Proces-verbaal van bevindingen, p. 114 (ZD1.2).
16.Proces-verbaal van bevindingen, p. 122 (ZD1.2).
17.Proces-verbaal van verhoor verdachte [Medeverdachte] , p. 19 en 21 (VD1.2).
18.Proces-verbaal van verhoor verdachte [Medeverdachte] , p. 25 en 26 (VD1.2).
19.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 14 maart 2019.
20.Proces-verbaal van bevindingen omtrent OVC [Medeverdachte] , p. 119 (ZD1.2).