ECLI:NL:RBDHA:2019:3014

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2019
Publicatiedatum
27 maart 2019
Zaaknummer
AWB 18-9544
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van schijnrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2019 een mondelinge uitspraak gedaan over de aanvraag van eiseres voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) bij haar partner. Eiseres, van Surinaamse nationaliteit, had op 17 januari 2018 een aanvraag ingediend met als doel verblijf bij haar partner, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 9 oktober 2018 afgewezen, omdat de relatie als een schijnrelatie werd aangemerkt. Dit besluit werd bevestigd in het bestreden besluit van 19 november 2018, waartegen eiseres beroep aantekende.

Tijdens de zitting op 4 maart 2019, waar eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, was de verweerder niet aanwezig. De rechtbank heeft de zaak onmiddellijk na sluiting van het onderzoek ter zitting behandeld en de uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de relatie terecht als schijnrelatie had aangemerkt, gezien de tegenstrijdigheden in de verklaringen van eiseres en haar referente over essentiële zaken in hun relatie. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende onderbouwing had gegeven voor zijn besluit.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.024. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van schending van de hoorplicht en dat het gebrek in de procesgang geen nadelige gevolgen had voor eiseres. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, met een termijn van vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/9544
V-nummer: [V-nummer]
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 4 maart 2019 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] , van Surinaamse nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. L.M. Kloetstra).
Op 17 januari 2018 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als verblijfsdoel ‘verblijf bij partner’. Met het besluit van 9 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 19 november 2018 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 12 december 2018 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is niet verschenen. Ook was ter zitting aanwezig mevrouw [naam] , referente.
Met inachtneming van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank onmiddellijk na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank heeft hierbij meegedeeld dat partijen binnen vier weken na verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep kunnen instellen tegen de uitspraak op het beroep.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.024,--.

Motivering

1. Eiseres woont in [land] en wil met haar aanvraag verblijf bij referente, van Nederlandse nationaliteit.
2.1
De vraag die centraal staat is de vraag of verweerder de gestelde relatie tussen eiseres en referente een schijnrelatie heeft mogen vinden. De rechtbank oordeelt van wel en zal dat hierna uitleggen. Een schijnrelatie is een relatie die is aangegaan enkel met als doel om een verblijfsvergunning te verkrijgen. Dit is een zware “beschuldiging” die verweerder goed moet onderbouwen. Dit heeft verweerder volgens de rechtbank gedaan.
2.2
In de besluiten is door verweerder uitgebreid gewezen op de tegenstrijdigheden in de verklaringen van eiseres en referente, over onder meer de eerste ontmoeting en de toekomst in Suriname. Dit ziet op essentiële zaken in de relatie en niet slechts op details. Dat de tegenstrijdige verklaringen niet zo zijn afgelegd, zoals referente ter zitting heeft gesteld, blijkt nergens uit. De rechtbank ziet ook niet waarom de gehoorambtenaren onjuiste verklaringen zouden opnemen. Dat eiseres en referente ook over een aantal zaken gelijkluidend hebben verklaard zal zo zijn, maar feit blijft dat van twee mensen die stellen een relatie te hebben verwacht mag worden dat ze in de kern en over essentiële zaken niet tegenstrijdig verklaren.
2.3
Net als verweerder acht de rechtbank het ook opmerkelijk dat de ongehuwdverklaring al zo vroeg in de gestelde relatie is aangevraagd door eiseres. Het kan inderdaad, zoals door referente gesteld ter zitting, dat dit document voor iets anders nodig was, maar de timing is verdacht.
2.4
De rechtbank concludeert op grond van voorgaande dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat sprake is van een schijnrelatie. Het juridisch toetsingskader in de bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
3. Met betrekking tot het niet verzenden van het zaaksdossier is de rechtbank met de gemachtigde van eiseres van oordeel dat dit naar hem gestuurd had moeten worden. De advocaat van eiseres was namelijk bekend bij verweerder. Verweerder heeft hierin onzorgvuldig gehandeld. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat niet is gebleken van enig nadeel.
4. Er is geen sprake van schending van de hoorplicht, omdat op voorhand geen twijfel bestond over de mogelijk dat het bezwaar zou kunnen leiden tot een ander besluit.
5. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is.
6. De rechtbank zal verweerder wegens het hiervoor onder 3 genoemde gebrek in de door eiseres gemaakte proceskosten veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512, en een wegingsfactor 1). Als aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.
7. Voor vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
mr. N.R. Peters
mr. A.K. Mireku
griffier
rechter
afschrift verzonden op:

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken na verzending van een afschrift van deze uitspraak. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
BIJLAGE
JURIDISCH KADER
Duurzame exclusieve relatie
Op grond van artikel 3.13, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000, wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid, verleend aan het in artikel 3.14 genoemde gezinslid van de in artikel 3.15 bedoelde hoofdpersoon, indien wordt voldaan aan alle in de artikelen 3.16 tot en met 3.22a genoemde voorwaarden.
Op grond van artikel 3.14, aanhef en onder b van het Vb 2000 wordt, onder beperkende voorwaarden, de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, verleend aan de vreemdeling van 21 jaar of ouder, die met de hoofdpersoon een naar behoren geattesteerde duurzame en exclusieve relatie onderhoudt.
Het beleid met betrekking tot artikel 3.14 van het Vb 2000 is neergelegd in paragraaf B7/3.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Verweerder neemt aan dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie als bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000 als de relatie in voldoende mate met een huwelijk op één lijn is te stellen. Als verweerder onvoldoende informatie heeft om te beoordelen of sprake is van een duurzame en exclusieve relatie, dan kan hij de aanvraag afwijzen.
Verweerder wijst de aanvraag in ieder geval af als aannemelijk is dat sprake is van een schijnrelatie. Een schijnrelatie is een relatie die is aangegaan met als enig oogmerk een vreemdeling die nog niet (of niet meer) over verblijfsrecht in Nederland beschikt alsnog verblijfsrecht te verschaffen.
Artikel 6:22 van de Awb
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.