ECLI:NL:RBDHA:2019:3013

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2019
Publicatiedatum
27 maart 2019
Zaaknummer
AWB 18-9345 en 18-9346
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot vaststelling van rechtmatig verblijf van EU-burger

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Bulgaarse eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres, die in Nederland verblijft, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris waarin werd vastgesteld dat zij geen rechtmatig verblijf had als gemeenschapsonderdaan op basis van artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000. De staatssecretaris concludeerde dat eiseres niet als economisch actief kon worden aangemerkt, omdat er geen bewijs was van reële en daadwerkelijke arbeid. Eiseres heeft in beroep verschillende financiële documenten overgelegd ter onderbouwing van haar verblijf, maar de rechtbank oordeelde dat deze stukken onvoldoende bewijs boden voor haar standpunt. De rechtbank heeft ook de belangenafweging van de staatssecretaris beoordeeld en geconcludeerd dat deze correct was uitgevoerd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om de uitzetting te verbieden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor EU-burgers om aan te tonen dat zij rechtmatig verblijf hebben door middel van bewijs van economische activiteit of voldoende middelen van bestaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 18/9345 (beroep) en AWB 18/9346 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 13 maart 2019 in de zaken tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] , van Bulgaarse nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: mr. I. Roos),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 11 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft gehad. Op 9 mei 2018 heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend. Bij brief van dezelfde datum heeft eiseres verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar is beslist. Het door eiseres ingediende bezwaar is bij besluit van 8 november 2018 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 4 december 2018 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt, gelet op artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelijkgesteld met een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is niet verschenen. Ook was ter zitting aanwezig de heer [naam] , de zoon van eiseres. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
1. Eiseres heeft de Bulgaarse nationaliteit en verblijft sinds enige tijd in Nederland. Haar echtgenoot verbleef ook in Nederland en is op [dag] 2018 overleden. Vanaf 16 oktober 2017 ontving de echtgenoot van eiseres een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Dit is voor verweerder aanleiding geweest om nader onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van het verblijf van eiseres en haar echtgenoot in Nederland.
Standpunt verweerder
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, vastgesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft gehad op grond van artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiseres niet als economisch actieve en ook niet als economisch niet actieve kan worden aangemerkt. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat door eiseres of haar overleden echtgenoot arbeid in loondienst is verricht. Uit Suwinet blijkt ook dat eiseres noch haar echtgenoot arbeid in loondienst heeft verricht. Niet is gebleken of aannemelijk gemaakt dat eiseres hier te lande actief is als werknemer of zelfstandige. Eiseres was sinds 23 augustus 2016 tezamen met haar echtgenoot medevennoot van de [naam bedrijf] ( [naam bedrijf] ). Er zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat eiseres of haar echtgenoot reële en daadwerkelijke arbeid als zelfstandige heeft verricht. Tevens is niet gebleken of aannemelijk gemaakt dat eiseres werk zoekt of een reële kans op werk heeft. Evenmin is gebleken of aannemelijk gemaakt dat eiseres beschikt over voldoende middelen van bestaan om in haar onderhoud te voorzien. Verweerder stelt zich ten slotte op het standpunt dat de belangenafweging niet tot een ander oordeel kan leiden.
Beroepsgronden eiseres
3. In beroep heeft eiseres naar voren gebracht dat ze wel rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft gehad. Wegens het overlijden van haar echtgenoot is eiseres niet in de gelegenheid geweest tijdig alle gegevens aan te leveren waaruit het rechtmatig verblijf blijkt. Eiseres legt in beroep ter onderbouwing verschillende (financiële) stukken omtrent [naam bedrijf] over, waaronder een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, een uitnodigingsbrief aangifte omzetbelasting 2017, afschriften van de zakelijke rekening en facturen. Verder voert eiseres haar medische situatie aan. Zij heeft verzorging van haar zoon in Nederland nodig. De vereiste medische behandeling kan eiseres in Nederland krijgen maar niet in Bulgarije. Ten slotte betoogt eiseres dat ze verblijfsrecht kan ontlenen aan haar zoon.
Beoordeling rechtbank
4. Het wettelijk kader in de bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
5.1
De vraag die in geschil is, is of eiseres rechtmatig verblijf heeft gehad als gezinslid van een vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7 van het Vb 2000 en daarmee de vraag of reële en daadwerkelijke arbeid is verricht. Eiseres betoogt dat dit zo is. Zij heeft ter onderbouwing hiervan in bezwaar en beroep verschillende (financiële) stukken overgelegd. In bezwaar heeft zij stukken overgelegd die zien op [naam bedrijf] , stukken die zien op de onderneming van de zoon van eiseres en stukken omtrent haar medische gesteldheid. In beroep heeft eiseres aanvullende stukken overgelegd die zien op [naam bedrijf] . Aangezien het een nadere onderbouwing van een reeds ingenomen standpunt betreft, neemt de rechtbank ook de stukken die pas in beroep zijn ingebracht mee in haar beoordeling. \
5.2
De rechtbank oordeelt dat uit de overgelegde stukken niet kan worden opgemaakt dat sprake is geweest van reële en daadwerkelijke arbeid. Zo kan uit de stukken niet eenduidig worden afgeleid of en wat het maandelijks inkomen is geweest en of dit voldoet aan de norm uit verweerders beleid van 50% van de toepasselijke bijstandsnorm. De gemachtigde van eiseres heeft desgevraagd op de zitting (nogmaals) gewezen op facturen en de afschriften van de zakelijke rekening van [naam bedrijf] , maar die stukken laten niets zien met betrekking tot de uiteindelijke winst van de onderneming en dus ook niet met betrekking tot het inkomen. Eiseres heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat reële en daadwerkelijke arbeid is verricht. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiseres haar betoog onvoldoende heeft onderbouwd.
5.3
In het kader van de belangenafweging overweegt de rechtbank als volgt. De Afdeling heeft in de uitspraak van 7 november 2018 [1] geoordeeld dat uit artikel 14 punt 6 van de Verblijfsrichtlijn volgt dat in zaken zoals deze verweerder een belangenafweging dient te maken. De belangenafweging ontbreekt in het bestreden besluit. Verweerder heeft dit echter hersteld in het verweerschrift door daarin wel een belangenafweging te maken. De rechtbank is van oordeel dat deze belangenafweging kenbaar is en voldoende inzichtelijk. Het betoog ter zitting van de zoon van eiseres in het kader van de belangenafweging, dat eiseres in Bulgarije niemand heeft en dat zij voor haar verzorging afhankelijk is van haar zoon in Nederland, is onvoldoende onderbouwd. De belangenafweging heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook in het nadeel van eiseres mogen uitvallen.
5.4
Met betrekking tot wat is aangevoerd over de medische situatie van eiseres en haar behoefte aan zorg in Nederland, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiseres, indien zij verblijf in Nederland wenst op medische gronden, een daartoe strekkende aanvraag kan indienen. De beroepsgrond slaagt niet.
5.5
Het betoog van eiseres dat zij een verblijfsrecht kan ontlenen aan haar zoon, omdat die zou voldoen aan artikel 8.12, eerste lid, van het Vb 2000, kan niet slagen. De rechtbank volgt verweerder in de stelling dat eiseres met de overgelegde stukken niet heeft aangetoond dat haar zoon voldoende inkomen heeft gehad en dat zij daarom rechtmatig verblijf heeft gehad via haar zoon.
6. Het beroep is ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
7. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
8. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 18/9345, verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 18/9346, wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Peters, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken na verzending van een afschrift van deze uitspraak. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.
BIJLAGE
WETTELIJK KADER
Rechtmatig verblijf
Vreemdelingenbesluit
Op grond van artikel 8.7, eerste lid, van het Vb 2000 is paragraaf 2 van hoofdstuk 8 van het Vb 2000 van toepassing op vreemdelingen die de nationaliteit bezitten van een staat die partij is bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en die zich naar Nederland begeven of in Nederland verblijven.
Op grond van artikel 8.12, eerste lid, van het Vb 2000 heeft de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf in Nederland, indien hij:
a. in Nederland werknemer of zelfstandige is dan wel Nederland is ingereisd om werk te zoeken en kan bewijzen dat hij werk zoekt en een reële kans op werk heeft;
b. voor zichzelf en zijn familieleden beschikt over voldoende middelen van bestaan en over een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt;
(…)
d. een familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, is van een vreemdeling als bedoeld onder a of b.
Op grond van artikel 8.12, tweede lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000 eindigt het rechtmatig verblijf van de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, onder a, niet om de enkele reden dat die vreemdeling niet langer werknemer of zelfstandige is in geval van tijdelijke arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte of ongeval.
Reële en daadwerkelijke arbeid
Paragraaf B10/2.2 van de Vc 2000
In aanvulling op artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, Vb beschouwt de IND een burger van de Unie als werknemer of zelfstandige als deze reële en daadwerkelijke arbeid verricht. Van reële en daadwerkelijke arbeid is in ieder geval sprake als:
  • de inkomsten uit arbeid meer bedragen dan 50% van de toepasselijke bijstandsnorm; of
  • de burger van de Unie ten minste 40% van de gebruikelijke volledige arbeidstijd werkt.