In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Bulgaarse eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres, die in Nederland verblijft, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris waarin werd vastgesteld dat zij geen rechtmatig verblijf had als gemeenschapsonderdaan op basis van artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000. De staatssecretaris concludeerde dat eiseres niet als economisch actief kon worden aangemerkt, omdat er geen bewijs was van reële en daadwerkelijke arbeid. Eiseres heeft in beroep verschillende financiële documenten overgelegd ter onderbouwing van haar verblijf, maar de rechtbank oordeelde dat deze stukken onvoldoende bewijs boden voor haar standpunt. De rechtbank heeft ook de belangenafweging van de staatssecretaris beoordeeld en geconcludeerd dat deze correct was uitgevoerd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om de uitzetting te verbieden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor EU-burgers om aan te tonen dat zij rechtmatig verblijf hebben door middel van bewijs van economische activiteit of voldoende middelen van bestaan.