Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.De incidenten
3.De feiten
4.Het geschil
5.De beoordeling van het geschil
"voldoet aan verwachting" had moeten worden toegekend, (vii) haar inschrijving - in strijd met de Aanbestedingsleidraad - niet relatief is beoordeeld en (viii) onduidelijk is of de commissie die de herbeoordeling verrichtte de juiste samenstelling had. [eiseres] heeft die stellingen in de dagvaarding op geen enkele wijze - ook niet aan de hand van producties - nader toegelicht/onderbouwd. De drie producties die in de dagvaarding worden genoemd zijn niet (mee-)betekend, noch anderszins dadelijk na betekening aan Servicepunt71 ter hand gesteld.
betrokkenen 'alvast' een kort geding opstarten(Kamerstukken II 2011/12, 32 440, nr. 68). Voorts is in paragraaf 5.3 van de Aanbestedingsleidraad vastgelegd dat - in geval van bezwaar tegen de gunningsbeslissing - binnen 20 kalenderdagen na dagtekening daarvan een kort geding aanhangig moet zijn gemaakt waarbij de voorgenomen gunning wordt aangevochten. Daarbij is expliciet opgenomen dat - indien een afgewezen inschrijver niet, niet tijdig of niet correct een inleidende dagvaarding heeft uitgebracht - hij wordt geacht uitdrukkelijk afstand te hebben gedaan van zijn recht om de rechtmatigheid van de gunningsbeslissing en/of de gevoerde Aanbestedingsprocedure door de rechter te laten toetsen en dat hij dan niet-ontvankelijk is in zijn vordering indien hij alsnog een rechtsmiddel aanwendt.
de eis en de gronden daarvan. Onder de 'gronden van de eis' moet worden verstaan de
feitelijke grondslagvan de vordering, ofwel een - voldoende gedetailleerd - feitencomplex dat het verlangde rechtsgevolg rechtvaardigt. Na lezing van de dagvaarding moet het de rechter en de gedaagde partij in ieder geval aanstonds duidelijk zijn op grond van welke feiten en juridische argumenten de eisende partij recht heeft, althans meent te hebben, op wat hij vordert. Bij gebreke daarvan zou de gedaagde zich ook niet behoorlijk kunnen verweren. Dit neemt overigens niet weg dat een eisende partij zijn eis en/of de gronden daarvan nadien nog kan aanvullen en/of wijzigen, ook in kort geding. Daaraan worden echter wel grenzen gesteld, gelegen in de eisen van een goede procesorde (zie art. 130 Rv).