In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 januari 2019 een beschikking gegeven in een internationale kinderontvoeringskwestie. Het verzoekschrift was ingediend door de vader, [Y], wonende in Groot-Brittannië, met als advocaat mr. A.H. van Haga. De moeder, [X], wonende in [woonplaats], had mr. H.P. Scheer als advocaat. De zaak werd behandeld in het kader van crossborder mediation, waarbij de vader en de moeder gezamenlijk het gezag over hun minderjarige kind, [mj.], hebben aanvaard. De rechtbank heeft op 4 december 2018 een regiezitting gehouden, waarbij de vader en zijn advocaat, samen met een tolk, aanwezig waren. De moeder was niet ter zitting verschenen. Tijdens deze zitting is drs. A. van Teijlingen benoemd tot bijzondere curator voor de minderjarige.
Op 10 januari 2019 is de behandeling voortgezet, waarbij de rechtbank kennisnam van verschillende stukken, waaronder rapporten van de bijzondere curator. De ouders hebben overeenstemming bereikt over de teruggeleiding van [mj.] en de zorgregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat het belang van het kind rechtvaardigt dat de Nederlandse rechter bevoegd is om deze zaak te behandelen, conform artikel 12 lid 1 van Brussel II-bis.
De rechtbank heeft besloten dat [mj.] op 10 februari 2019 door de vader bij de moeder in Nederland zal worden opgehaald. De zorgregeling is vastgesteld, waarbij de vader en de moeder om de beurt verantwoordelijk zijn voor het vervoer van [mj.]. De regeling omvat ook afspraken over vakanties en communicatie tussen de moeder en [mj.]. De rechtbank heeft de bijzondere curator ontslagen van haar taak en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kosten van de procedure zijn voor iedere partij eigen.