ECLI:NL:RBDHA:2019:2933

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2019
Publicatiedatum
26 maart 2019
Zaaknummer
7476534 EJ VERZ 19-80315
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst op g-grond na intrekking ontslag op staande voet

In deze zaak heeft de werknemer, die op staande voet was ontslagen, de kantonrechter verzocht om dit ontslag te vernietigen. De werkgever heeft echter tijdens de zitting het ontslag ingetrokken en verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van een verstoorde arbeidsverhouding. De werknemer heeft erkend dat de arbeidsverhouding verstoord is en dat herplaatsing niet meer mogelijk is. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 7:671b lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW). De ontbinding is vastgesteld met ingang van 1 mei 2019, waarbij partijen overeenkwamen dat zij ieder hun eigen proceskosten dragen. De beschikking is gegeven door kantonrechter mr. J.C. Gerritse en uitgesproken ter openbare zitting op 19 maart 2019.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Gouda
MvN
Zaaknr.: 7476534 \ EJ VERZ 19-80315
Datum: 19 maart 2019
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij, verwerende partij in het voorwaardelijk tegenverzoek,
verder te noemen: de werknemer,
gemachtigden: mr. O.M. Bos-Steenbergen en mr. R.J. Maassen,
procederende met een toevoeging: nr. 3KG1558
tegen
de besloten vennootschap Honders Holding B.V.,
h.o.d.n. Solarking,
gevestigd te Tiel en kantoorhoudende te Stolwijk,
verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het voorwaardelijk tegenverzoek,
verder te noemen: de werkgever,
gemachtigde: mr. M.E. Muller.

1.Het procesverloop

1.1
De werknemer heeft de kantonrechter bij verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 21 januari 2019, verzocht het gegeven ontslag op staande voet te vernietigen. De werkgever heeft een verweerschrift ingediend, alsmede een voorwaardelijk tegenverzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
1.2
Op 28 februari 2019 heeft de mondelinge behandeling van de verzoeken plaats gevonden. Verschenen zijn de werknemer in persoon, bijgestaan door mr. R.J. Maassen en de heer [naam] namens de werkgever, bijgestaan door mr. M.E. Muller. Daarbij zijn door beide partijen pleitaantekeningen overgelegd. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt die zich in het procesdossier bevinden. Voorafgaande aan de mondelinge behandeling zijn door de werknemer nog een tweetal producties overgelegd.

2.De beoordeling

2.1
De werkgever heeft ter zitting het aan de werknemer gegeven ontslag op staande voet ingetrokken en verzocht de arbeidsovereenkomst met de werknemer te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1 sub a Burgerlijk Wetboek (BW). Aan dit verzoek legt de werkgever ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – een verstoorde arbeidsverhouding en dat herplaatsing van de werknemer niet meer mogelijk is.
2.2
De werknemer verzet zich tegen inwilliging van het verzoek, maar heeft erkend dat inmiddels sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van de werkgever in redelijkheid niet meer kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Ook de werknemer ziet geen mogelijkheden meer voor herplaatsing.
2.3
Nu de werknemer heeft erkend dat de arbeidsverhouding verstoord is, en partijen het erover eens zijn dat die verstoring onherstelbaar is en herplaatsing van de werknemer niet meer mogelijk moet worden geacht, zal de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbinden. Gelet op de standpunten van partijen is immers sprake van een redelijke grond voor ontbinding als bedoeld in artikel 7:671b lid 1 sub a BW juncto artikel 7:669 lid 3 sub g BW, en is er geen mogelijkheid tot herplaatsing van de werknemer.
2.4
Gesteld noch gebleken is dat het verzoek verband houdt met omstandigheden waarop de opzegverboden genoemd in artikel 7:671 b lid 6 BW betrekking hebben.
2.5
Partijen zijn het erover eens dat sprake is van een opzegtermijn van 1 maand. Partijen zijn het er eveneens over eens dat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden met ingang van 1 mei 2019.
2.6
Er is geen grond om werkgever de gelegenheid te bieden het verzoek in te trekken.
2.7
Gezien de uitkomst van de zaak is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 mei 2019;
3.2
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
3.3
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. J.C. Gerritse en uitgesproken ter openbare zitting van 19 maart 2019.