ECLI:NL:RBDHA:2019:2927

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2019
Publicatiedatum
26 maart 2019
Zaaknummer
NL19.2738
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake asielaanvraag van Tadzjikistaanse verzoekster met betrekking tot overdracht aan Polen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoekster, een Tadzjikistaanse vrouw, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij niet in Nederland mocht blijven terwijl haar beroep werd behandeld. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is, aangezien de verzoekster mogelijk zou worden overgedragen aan Polen, waar zij vreest voor schending van haar rechten.

De rechter heeft de relevante juridische context in overweging genomen, waaronder de zorgen van de Europese Commissie over de rechtsstaat in Polen en eerdere uitspraken die de situatie van asielzoekers in Polen aan de orde stelden. De voorzieningenrechter concludeert dat de voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent voor de beantwoording van de rechtsvraag of Polen kan worden vertrouwd om zijn internationale verplichtingen na te komen. Daarom is de zaak doorverwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank voor verdere behandeling.

De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk besloten om de voorlopige voorziening toe te wijzen, wat betekent dat het bestreden besluit wordt geschorst en de verzoekster niet mag worden overgedragen aan Polen totdat er een beslissing is genomen op haar beroep. Deze uitspraak is gedaan door mr. P.A. Buijs, in aanwezigheid van griffier mr. B.J. Groothedde, en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.2738

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster], geboren op [geboortedag] 1967 en van Tadzjikistaanse nationaliteit, verzoekster,
(gemachtigde: mr. M.J.C. van den Hoff),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit op 6 februari 2019 beroep ingesteld en tevens de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om hangende het beroep een voorlopige voorziening te treffen. Het beroep is geregistreerd onder zaaknummer NL19.2737.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Ingevolge artikel 8:83, derde lid, Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij kennelijk onbevoegd is, of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is, uitspraak doen zonder zitting.
3. De voorzieningenrechter acht in het onderhavige geval termen aanwezig om van deze bevoegdheid gebruik te maken en overweegt daartoe als volgt.
4. Uit het bestreden besluit volgt dat verzoekster de behandeling van het beroep niet in Nederland mag afwachten. Verzoekster heeft derhalve een spoedeisend belang bij de verzochte voorziening.
5. In geschil is of verweerder de aanvraag van verzoekster tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling heeft mogen nemen omdat Polen in dit geval verantwoordelijk is voor het verzoek om internationale bescherming, hetgeen de Poolse autoriteiten op 1 oktober 2018 hebben bevestigd middels een claimakkoord op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening.
6. Getoetst moet worden of de overdracht verboden moet worden omdat het beroep een redelijke kans van slagen heeft.
7. Verweerder stelt dat op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel er vanuit mag worden gegaan dat Polen zijn internationale verplichtingen nakomt. Verzoekster meent daarentegen dat concrete aanwijzingen bestaan dat Polen zijn internationale verplichtingen niet nakomt en ten aanzien van dat land niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Zij verwijst daarbij naar het Amnesty International Report 2017/18 ('The State of the World's Human Rights-Poland'), het World Report 2018 - European Union, van Human Rights Watch, het rapport van AIDA (Asylum Information database) over Polen van 28 februari 2018 en een brief van Human Rights Vision Foundation van 7 november 2018. Ook wordt door verzoekster verwezen naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 18 januari 2019 (ECLI:NL:RBNHO:2019:382, NL18.24812) waarin een verzoek is toegewezen in een vergelijkbare zaak.
8. Uit deze door verzoekster aangehaalde zaak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, blijkt dat deze zittingsplaats in een andere, eveneens vergelijkbare zaak (met zaaknummer NL18.22881) heeft besloten de beroepszaak door te verwijzen naar een meervoudige kamer. De rechtsvraag die daarbij aan de orde is gesteld is of ten opzichte van Polen nog uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel gelet op de zorgen die de Europese Commissie in hun voorstel van 20 december 2017 op grond van artikel 7, eerste lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, inzake de rechtsstaat in Polen [COM(2017) 835 final] hebben geuit over het ontbreken van een onafhankelijke en legitieme constitutionele toetsing en de bedreiging van de onafhankelijkheid van de gewone rechterlijke macht in Polen, zoals dat blijkt uit het arrest LM tegen Ierland van 25 juli 2018 (ECLI:EU:C:2018:586). Dezelfde rechtsvraag is door verzoekster aan de orde gesteld in deze zaak.
9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter leent deze voorlopige voorzieningenprocedure zich in dit geval niet voor beantwoording van deze rechtsvraag. De zaak zal daarom worden doorverwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats. De uitspraak van de meervoudige kamer, die zich over de rechtsvragen in deze zaak zal buigen, dient derhalve te worden afgewacht.
10. De voorzieningenrechter zal zich daarom beperken tot een afweging van de belangen van verzoekster en verweerder in het kader van de gevraagde voorlopige voorziening.
11. Toewijzen van het verzoek acht de voorzieningenrechter niet zeer ingrijpend. Dit komt in feite slechts neer op het bevriezen van de status quo bij wijze van ordemaatregel, zonder dat daarbij op enigerlei wijze vooruitgelopen wordt op de uitkomst van de bodemprocedure. Het niet treffen van de gevraagde voorziening daarentegen kan leiden tot een situatie waarin verzoekster kan worden overgedragen aan Polen, terwijl de rechtbank zich nog niet heeft uitgelaten over de in geschil zijnde rechtsvragen. Niet uitgesloten is dat overdracht aan Polen onomkeerbare gevolgen voor verzoekster kan hebben. Onder deze omstandigheden kent de voorzieningenrechter aan verzoeksters belang om de beslissing op haar beroep hier te lande af te wachten doorslaggevend gewicht toe. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal dan ook worden toegewezen.
11. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek kennelijk gegrond is, zodat er aanleiding bestaat om het onderzoek te sluiten en uitspraak te doen onder toepassing van artikel 8:84 juncto 8:83, derde lid, Awb.
13. De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter heeft zelf geoordeeld dat het beroep dient te worden behandeld door een meervoudige kamer van de rechtbank en de verwachting is dat dit beroep niet binnen de eventueel beschikbare overdrachtstermijn ter zitting zal worden behandeld, zodat dit verweerder niet valt te verwijten. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat verzoekster niet mag worden overgedragen aan Polen totdat is beslist op het beroep.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.A. Buijs, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.J. Groothedde, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.