ECLI:NL:RBDHA:2019:2915

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2019
Publicatiedatum
25 maart 2019
Zaaknummer
18/1857 en 18/1858
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsweigering en voorlopige voorziening in het bestuursrecht met betrekking tot Schengenvisum

In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 maart 2019, hebben verzoekers, een echtpaar met een V-nummer, een verzoek om voorlopige voorziening ingediend tegen de weigering van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om hen toegang tot Nederland te verlenen. Op 11 februari 2019 kregen verzoekers een Schengenvisum type C voor dertig dagen, maar op 9 maart 2019 werd hen de toegang geweigerd op basis van onvoldoende documentatie over het doel en de omstandigheden van hun verblijf. Verzoekers stelden dat zij een hotelreservering voor de eerste twee dagen hadden en dat zij door een kennis in Nederland zouden worden opgehaald. De voorzieningenrechter oordeelde dat de weigering van de toegang geen redelijke kans van slagen had, omdat verzoekers niet konden aantonen dat zij de juiste documentatie hadden over hun verblijf en reisplannen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de overweging dat verzoekers niet voldoende bewijs hadden geleverd van hun reisdoelen en verblijfsomstandigheden. De uitspraak werd gedaan zonder dat partijen op een zitting verschenen, gezien de spoedeisendheid van de situatie, aangezien verweerder van plan was verzoekers binnen twee dagen uit te zetten. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat verzoekers niet in de gelegenheid konden worden gesteld om naar Egypte te reizen, omdat dit aan de verweerder was.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 19/1857 en AWB 19/1858
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 maart 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoekster], verzoekster, V-nummer [v-nummer] en

[verzoeker], verzoeker, V-nummer [v-nummer]
hierna tezamen: verzoekers
(gemachtigde: mr. R.M. Boesjes),
tegen

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Aan verzoekers is op 11 februari 2019 door de Nederlandse autoriteiten een Schengenvisum type C voor de duur van dertig dagen verleend.
Bij afzonderlijke besluiten van 9 maart 2019 heeft verweerder verzoekers de toegang tot Nederland geweigerd en aan verzoekers een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 6, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Verzoekers hebben op 12 maart 2019 beroep ingesteld tegen de toegangsweigering en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen ter voorkoming van de door verweerder voorgenomen uitzetting totdat op het beroep is beslist.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:83, vierde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken, nu verweerder verzoekers binnen twee dagen naar Dubai wil uitzetten.
2. Verweerder heeft op grond van artikel 14, gelezen in samenhang met artikel 6, van de Schengengrenscode verzoekers de toegang geweigerd, omdat zij niet in het bezit zijn van passende documentatie waaruit het doel en de omstandigheden van het verblijf blijkt. Verzoekers konden geen hotelreserveringen of documentatie en informatie overleggen over de toeristische plekken die zij willen bezoeken.
3. Verzoekers betogen dat verweerder hen ten onrechte de toegang heeft geweigerd. Zij voeren daartoe aan dat zij een hotelreservering voor de eerste twee dagen van hun verblijf hebben overgelegd en dat zij door een Nederlandse kennis, de heer [A], zouden worden opgehaald. Dit is door de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMAR) gecontroleerd en correct bevonden. Zij hebben verder geen hotelreserveringen gemaakt, omdat [A] hen hierbij zou helpen. Anders dan waar verweerder vanuit is gegaan, was verzoekster wel degelijk op de hoogte van de plannen om ook bij vrienden in Duitsland en Frankrijk op bezoek te gaan. Zij hadden immers cadeaus voor deze vrienden meegenomen. Ook is het niet vreemd dat zij voornemens waren acht of negen dagen naar Giethoorn te gaan. Zij willen uitrusten en Giethoorn is een rustige plek. Zij hebben daarvoor nog geen hotel geboekt, omdat ze eerst wilden kijken hoe lang zij daadwerkelijk in Giethoorn wilden blijven, aldus verzoekers.
Met betrekking tot de brief waarin staat dat verzoekster is ontslagen, terwijl zij heeft verklaard een baan te hebben, stellen verzoekers dat het in Dubai niet mogelijk is om met onbetaald verlof te gaan. Verzoekster heeft echter met haar werkgever afgesproken dat zij tijdelijk wordt ontslagen, maar na haar zwangerschap weer in dienst kan treden. Zij heeft daarom verklaard dat zij nog werk heeft. Verzoekster is dertig weken zwanger en verzoekers wilden voor de geboorte van hun kind nog een keer samen op vakantie, aldus verzoekers.
Zij verzoeken voorts dat indien de toegangsweigering rechtmatig is, dat zij dan in de gelegenheid worden gesteld verder te reizen naar Egypte, zodat zij daar nog enkele weken samen vakantie kunnen hebben.
4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat verzoekers het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf dan wel de verblijfsomstandigheden niet hebben aangetoond. Verweerder heeft verzoekers daarbij mogen tegenwerpen dat zij, afgezien voor de eerste twee nachten, geen hotelreserveringen hebben. Voor zover verzoekers hebben gesteld dat [A] hen daarbij zou helpen, wordt overwogen dat [A] blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 9 maart 2019 tegenover de KMAR heeft verklaard verzoekers persoonlijk niet te kennen, geen flauw idee te hebben wat verzoekers komen doen, dat hij hen naar het hotel brengt en verder niets weet. Hieruit blijkt niet dat [A] voornemens was verzoekers te helpen met hotelreserveringen. Dat [A] tegenover de gemachtigde van verzoekers daarna anders zou hebben verklaard, doet daar niet aan af.
Voorts blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen niet, anders dan verzoekers hebben gesteld, dat zij voornemens zijn, naast Giethoorn, meerdere plaatsen in Nederland te bezoeken. Zo heeft verzoeker verklaard na Giethoorn met de trein naar Duitsland en Frankrijk te reizen en in elk land twee dagen te verblijven, om daarna terug te keren naar Nederland en de overige dagen in Giethoorn te verblijven. Ten aanzien van hun vriendenbezoeken in Duitsland en Frankrijk heeft verweerder er terecht op gewezen dat verzoeker geen adresgegevens van zijn vrienden heeft overgelegd. Op de vraag waar in Duitsland hij precies naar toe gaat, heeft verzoeker volgens het proces-verbaal van bevindingen geantwoord dat hij geen idee heeft. Verwacht mag worden dat verzoeker op zijn minst de woonplaats van deze vrienden kan vermelden. Ook is het de KMAR niet gelukt telefonisch contact te leggen met de vrienden in Duitsland en Frankrijk.
Voorts heeft verweerder er terecht op gewezen dat verzoeker een aantal certificaten, diploma’s en overige documenten bij zich had en dat verzoekster een brief bij zich had waarin staat dat zij op dit moment ontslagen is. Niet valt in te zien waarom verzoekers dergelijke documenten mee zouden nemen op vakantie.
5. Reeds gelet op voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het beroep tegen de toegangsweigering geen redelijke kans van slagen heeft. Hetgeen verzoekers verder hebben aangevoerd, behoeft daarom geen verdere bespreking. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook af.
Voor zover verzoekers hebben verzocht in de gelegenheid te worden gesteld naar Egypte te reizen, zodat zij daar nog samen vakantie kunnen hebben, wordt overwogen dat dit aan verweerder is.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.