ECLI:NL:RBDHA:2019:2852

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2019
Publicatiedatum
25 maart 2019
Zaaknummer
C/09/555663 / HA ZA 18-732
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrecht en geluidshinder in relatie tot artikel 5:50 BW

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben eisers, [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2], een vordering ingesteld tegen gedaagde, [gedaagde], met betrekking tot geluidshinder en privacy-inbreuk door de plaatsing van nieuwe ramen in de zijgevel van het pand van gedaagde. De eisers stellen dat de nieuwe ramen, die in 2006 zijn geplaatst, in strijd zijn met artikel 5:50 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, omdat deze ramen uitzicht bieden op hun erf en geen toestemming van hen zijn verkregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de onderramen zich op minder dan twee meter van de erfgrens bevinden en dat de gedaagde nooit om toestemming heeft gevraagd voor de plaatsing van deze ramen. De rechtbank oordeelt dat de huidige situatie, waarbij de ramen in de kiepstand uitzicht bieden op het erf van eisers, in strijd is met de wet. De rechtbank wijst de vordering van eisers toe en gebiedt gedaagde om de ramen te wijzigen zodat er geen uitzicht meer is op het erf van eisers. Tevens wordt gedaagde veroordeeld tot het betalen van een dwangsom voor elke keer dat de ramen worden geopend, en in de proceskosten van eisers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/555663 / HA ZA 18-732
Vonnis van 6 maart 2019
in de zaak van

1.[eisende partij sub 1] te [plaats] ,

2.
[eisende partij sub 2]te [plaats] ,
eisers,
advocaat mr. S.R. Kieffer te Amsterdam,
tegen
[gedaagde]te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.J.M. van Lint te Sassenheim.
Eisers zullen hierna afzonderlijk ‘ [eisende partij sub 1] ’ en ‘ [eisende partij sub 2] ’ dan wel gezamenlijk ‘ [eisende partij sub 1 c.s.] ’ (vrouwelijk enkelvoud) genoemd worden. Gedaagde zal hierna ‘ [gedaagde] ’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 juni 2018, met producties 1 tot en met 9;
  • de conclusie van antwoord van 12 september 2018, met productie 1;
  • het tussenvonnis van 10 oktober 2018 waarin een datum voor de comparitie van partijen is bepaald;
  • de brief van de rechtbank van 6 november 2018, waarin een descente en een comparitie van partijen zijn bevolen;
  • de nadere producties 10 en 11 van 18 december 2018 van [eisende partij sub 1 c.s.] ;
  • het proces-verbaal van de descente en de comparitie van partijen van 8 januari 2019 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Het proces-verbaal van de comparitie van partijen is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld opmerkingen van feitelijke aard op de verslaglegging kenbaar te maken. Partijen hebben van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] zijn eigenaar van een onroerende zaak gelegen aan de [adres 1] (‘de woning van [eisende partij sub 1 c.s.] ’).
2.2.
[gedaagde] is eigenaar van een onroerende zaak gelegen aan het adres [adres 2] (‘het pand van [gedaagde] ’). [gedaagde] woont hier zelf niet, hij verhuurt kamers in het pand aan particulieren.
2.3.
De erven van voornoemde onroerende zaken grenzen aan elkaar. De zijkant van de achtertuin van de woning van [eisende partij sub 1 c.s.] grenst direct aan een van de zijgevels van het pand van [gedaagde] .
2.4.
Ter hoogte van de begane grond bevinden zich in voornoemde zijgevel drie kozijnen met ramen. Vanaf 1973 bestonden de twee meest rechtse kozijnen - bezien vanuit de achtertuin van [eisende partij sub 1 c.s.] - ieder uit twee delen, te weten:
  • i) een kleiner, beweegbaar kiepraam van doorzichtig glas aan de bovenzijde, dat in open stand zicht biedt op de hemellucht (‘het bovenlichtje’) en;
  • ii) een groter, vaststaand raam van ondoorzichtig glas aan de onderzijde (‘het onderraam’).
2.5.
In 2006 zijn voornoemde twee kozijnen en bijbehorende raampartijen vervangen. Daarbij zijn de bovenlichtjes wederom voorzien van een beweegbaar kiepraam van doorzichtig glas. De uitvoering van de onderramen is bij die werkzaamheden gewijzigd. De onderramen zijn voorzien van beweegbare draai-/kiepramen van doorzichtig glas. Sindsdien kunnen de onderramen in het geheel worden geopend.
2.6.
Bij brief van 11 april 2018 heeft de advocaat van [eisende partij sub 1 c.s.] aan [gedaagde] het volgende geschreven, voor zover hier relevant:

(…). Cliënten hebben hun woning in 2005 gekocht. De 3 ramen in uw stenen gevel grenzend aan de tuin van cliënten waren toentertijd voorzien van vast en ondoorzichtig glas.
In 2008 heeft u, zonder nadere aankondiging, 2 van deze 3 ramen vervangen voor draai/kiepramen. Volgens u zou het hier om noodzakelijke nooduitgangen gaan voor de door u verhuurder kamers. U heeft voor de plaatsing van deze draai/kiepramen geen toestemming verkregen van cliënten laat staan dat u hen ooit om toestemming heeft verzocht.
De heer [eisende partij sub 2] heeft u vervolgens meteen kenbaar gemaakt dat u de vaste en ondoorzichtige ramen niet had mogen vervangen voor doorzichtige ramen die open kunnen. Dit is immers niet toegestaan volgens de wet.
(…).
Met andere woorden: In een muur die op een afstand van twee meter of minder staat van de grenslijn van het erf mogen zichgeen openingenbevinden die uitzicht geven op het andere erf.
U heeft de vensters vervolgens van plakplastic voorzien en de ramen bleven dicht.
Vorig jaar ging het echter mis. Tot grote ergernis van cliënten staan de ramen regelmatig open. Sindsdien zijn cliënten dan ook hun privacy kwijt en ervaren zij geluidsoverlast. Hierdoor is sprake van voortdurende hinder en sterk verminderd woongenot. Deze overlast hoeft in alle redelijkheid niet door hen te worden geduld en wordt dan ook als onrechtmatig beschouwd.
Aangezien de beweegbare vensters in de stenen gevel zich bevinden op een afstand van circa 3 centimeter van de erfgrens, verzoek ik u en voor zover nodig sommeer ik u, mij binnen 4 dagen na dagtekening van deze brief te bevestigen dat u binnen twee weken na dagtekening van deze brief, alle ramen in de stenen gevel vast zult laten zetten en zult voorzien van ondoorzichtig glas.
(…).
2.7.
Bij brief van 22 mei 2018 heeft [gedaagde] aan [eisende partij sub 1 c.s.] het volgende geschreven, voor zover hier relevant:

(…).
Betreft de brief over de kozijnen die ik heb laten vervangen (niet in 2008), kan ik kort zijn deze zijn vervangen in de zelfde voormaat en stijl als de bestaande. De oude kozijnen waren ook voorzien van kiepramen en de grote ramen waren en zijn ondoorzichtig het is nu alleen voorzien van dubbel glas.
Dus ik weet niet wat ik met art. 50 en 51 moet.
Met geluidsoverlast kan ik niets als mijn huurder zijn kind op bezoek heeft kan ik dat niet verbieden, ik heb hem er wel op aangesproken dat hij een beetje moet opletten.
Als je geen buren wil horen moet je niet in een dorp gaan wonen.
En dat hij de ramen moet sluiten is natuurlijk geen optie.
Dat de ramen zich 3 cm van de erfgrens bevinden is ook niet juist er is nog een strookje grond voor de gevel mijn eigendom en dat wil ik zo houden ook.
(…).

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij sub 1 c.s.] vordert, na aanpassing van zijn vordering, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om ter zake van de zijgevel van zijn woning aan de [adres 2] , grenzend aan zijn achtertuin, [gedaagde] :
primair:
I. te gebieden om binnen uiterlijk één maand na betekening van het in deze te wijzen vonnis, althans binnen een in goede justitie nader te bepalen termijn, de bestaande ondervensters en/of onderramen te (doen) wijzigen in volledig vaste ondervensters en/of onderramen, zodat de lichtopeningen niet meer open kunnen en er geen rechtstreeks zicht op het erf van [eisende partij sub 1 c.s.] mogelijk is;
II. te gebieden om binnen uiterlijk één maand na betekening van het in deze te wijzen vonnis, althans binnen een in goede justitie nader te bepalen termijn, de onderramen volledig van melkglas te voorzien, althans deze voldoende ondoorzichtig te maken en/of te houden, zodat er geen rechtstreeks zicht op het erf van [eisende partij sub 1 c.s.] mogelijk is;
III. te gebieden om binnen drie dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, althans binnen een in goede justitie nader te bepalen termijn, de onderramen ondoorzichtig te houden en/of te maken naar eigen wijze en zijn huurder op te leggen deze niet meer te openen, alsook aan werklieden de opdracht te verstrekken om de wijzigingen van sub I en II te realiseren;
subsidiair:
IV. te gebieden om binnen uiterlijk één maand na betekening van het in deze te wijzen vonnis, althans binnen een in goede justitie nader te bepalen termijn, de bestaande ondervensters en/of onderramen te (doen) wijzigen in (vaste) ondervensters en/of onderramen zodat de lichtopeningen enerzijds niet meer open kunnen voor eigen gebruik en er geen rechtstreeks zicht op het erf van [eisende partij sub 1 c.s.] mogelijk is, maar anderzijds wel te openen zijn bij noodsituaties;
V. te gebieden om binnen uiterlijk één maand na betekening van het in deze te wijzen vonnis, althans binnen een in goede justitie nader te bepalen termijn, de onderramen volledig van melkglas te voorzien, althans deze voldoende ondoorzichtig te maken en te houden zodat er geen rechtstreeks zicht op het erf van [eisende partij sub 1 c.s.] meer mogelijk is;
VI. te gebieden om binnen drie dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, althans binnen een in goede justitie nader te bepalen termijn, de onderramen ondoorzichtig te houden en/of te maken naar eigen wijze en zijn huurder op te leggen deze niet meer te openen voor eigen gebruik, alsook aan werklieden de opdracht te verstrekken om de wijzigingen van sub. IV en V te realiseren;
VII. te verbieden om de lichtopeningen als nooduitgangen (volledig) te (laten) openen voor eigen gebruik en doorzichtig te laten zijn met rechtstreeks zicht op het erf van [eisende partij sub 1 c.s.] , met uitzondering van noodgevallen;
meer subsidiair:
VIII. te verbieden om de bestaande lichtopeningen (volledig) te (laten) openen en doorzichtig te laten zijn waardoor rechtstreeks zicht is op het erf van [eisende partij sub 1 c.s.] , met uitzondering van noodgevallen;
zowel primair als subsidiair als meer subsidiair:
IX. te veroordelen te betalen aan [eisende partij sub 1 c.s.] een dwangsom van € 500,00 voor elke keer dat de ramen worden geopend, en/of voor elke dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] in gebreke blijft met de naleving van het in deze te wijzen vonnis, direct opeisbaar vanaf de vierde dag na betekening van het in deze te wijzen vonnis, met een maximum van € 25.000,00 althans een in goede justitie nader te bepalen dwangsom;
X. te veroordelen in de kosten van dit geding daaronder uitdrukkelijk mede begrepen de na de uitspraak nog vallende kosten (voor wat betreft salaris van de advocaat van
€ 131,00 verhoogd met € 90,00 in geval van betekening).
3.2.
[eisende partij sub 1 c.s.] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] onrechtmatig jegens haar handelt door zonder de in artikel 5:50 lid 1 Burgerlijk Wetboek (‘BW’) voorgeschreven toestemming twee nieuwe, volledig openslaande onderramen in de zijgevel van een aan hem in eigendom toebehorend pand te laten plaatsen. De onderramen geven wanneer die openstaan, rechtstreeks uitzicht op de tuin van [eisende partij sub 1 c.s.] , hetgeen een inbreuk op haar privacy oplevert. Bovendien kan bij opening van de ramen geluidsoverlast ontstaan, aldus [eisende partij sub 1 c.s.]
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] erkent dat hij [eisende partij sub 1 c.s.] nooit om de in artikel 5:50 lid 1 BW bedoelde toestemming heeft gevraagd, maar hij stelt dat de huidige constructie geoorloofd is, omdat hij in 2017 alsnog afspraken met [eisende partij sub 1 c.s.] heeft gemaakt over aanpassingen aan de onderramen en het gebruik daarvan in de kiepstand en in open stand, in geval van nood. Voor het overige wijst [gedaagde] op het belang van een goede ventilatie van de kamer en de omstandigheid dat de onderramen als nooduitgang moeten kunnen dienen. Volgens [gedaagde] ontbreekt het [eisende partij sub 1 c.s.] aan belang, daar waar het gaat over geluidsoverlast, omdat artikel 5:50 BW enkel ziet op zicht en niet op geluid.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eisende partij sub 1 c.s.] heeft in toelichting op de vordering ter comparitie verklaard dat deze uitsluitend ziet op de twee
onderramen. De bovenlichtjes zijn geen onderdeel van het geschil, nu het ene bovenlichtje is afgedekt met een houten schot en het andere in open stand enkel zicht biedt op de hemellucht.
4.2.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van de vorderingen voorop dat ingevolge het bepaalde in artikel 5:50 lid 1 BW het niet geoorloofd is om binnen twee meter van de grenslijn van een erf vensters te hebben die uitzicht geven op een naburig erf, tenzij de eigenaar van dat naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven. Blijkens artikel 5:51 BW zijn lichtopeningen in een dergelijke situatie wel toegestaan indien deze zijn voorzien van
vaststaandeen
ondoorzichtigevensters.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat artikel 5:50 BW niet beschermt tegen auditieve hinder (geluidsoverlast). Op grond van dit artikel kan [eisende partij sub 1 c.s.] dus geen bezwaar maken tegen mogelijke geluidsoverlast. Daar komt nog bij dat niet valt uit te sluiten dat geluiden al (over en weer) hoorbaar zijn op het moment dat het bovenlichtje openstaat, waarvan niet in geschil is dat dit is toegestaan, terwijl ook overigens onvoldoende is onderbouwd dat er sprake is van of dat er een kans bestaat op onrechtmatige geluidsoverlast.
4.4.
Ten aanzien van de visuele hinder (ongeoorloofd uitzicht) overweegt de rechtbank als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de onderramen zich bevinden op een afstand van minder dan twee meter van de erfgrens. Evenmin is in geschil dat de onderramen tot 2006 bestonden uit vaste ramen van ondoorzichtig glas en dat de onderramen in dat jaar zijn vervangen voor draai-/kiepramen met doorzichtig glas. [gedaagde] heeft bovendien erkend dat hij [eisende partij sub 1 c.s.] nooit om de in artikel 5:50 lid 1 BW bedoelde toestemming heeft gevraagd.
4.5.
De huidige situatie is, zoals de rechtbank tijdens de descente heeft waargenomen, als volgt (bezien vanuit de positie dat men in de kamer met het gezicht naar de ramen staat):
  • aan de binnenzijde van de onderramen is folie geplakt die de onderramen ondoorzichtig maakt;
  • op de onderramen is een sticker met de tekst ‘
  • aan de rechter onderzijde van de onderramen is een koperen kettinkje bevestigd, dat is verbonden met het kozijn (‘de kettinkjes’);
  • de kettinkjes staan in beginsel in de weg aan het geheel opendraaien van de onderramen, maar kunnen eenvoudig worden gebroken;
  • de onderramen kunnen ondanks de kettinkjes nog wel in de zogenaamde ‘kiepstand’ worden geopend;
  • in de kiepstand ‘valt’ de bovenkant van de onderramen naar binnen;
  • in de kiepstand bieden de kieren van het linker onderraam zicht op het erf en de tuin van [eisende partij sub 1 c.s.] ;
  • in de kiepstand bieden de kieren van het rechter onderraam zicht op het erf, de tuin en de keuken van [eisende partij sub 1 c.s.]
4.6.
Dat de onderramen in de kiepstand uitzicht geven op het erf van [eisende partij sub 1 c.s.] is door [gedaagde] ter comparitie ook erkend.
4.7.
Nu de onderramen in de kiepstand uitzicht geven op het erf van [eisende partij sub 1 c.s.] betekent dit dat zij in beginsel in strijd met artikel 5:50 lid 1 BW zijn en dus niet geoorloofd zijn. Naar de rechtbank heeft geconstateerd zijn de onderramen door de aangebrachte plakfolie ondoorzichtig. [eisende partij sub 1 c.s.] heeft ter descente onderschreven dat met het aanbrengen van de plakfolie sprake is van ondoorzichtige ramen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat op het punt van de ondoorzichtigheid geen sprake is van strijd met de artikelen 5:50 en 5:51 BW.
4.8.
[gedaagde] heeft echter gesteld dat de huidige constructie wel geoorloofd is, omdat partijen daarover in 2017 alsnog overeenstemming hebben bereikt. Volgens [gedaagde] hebben partijen afgesproken dat de onderramen zouden worden verzegeld als nooduitgang door middel van het aanbrengen van een kettinkje, zodat de ramen niet meer in de draaistand geopend kunnen worden, behalve in geval van nood (bijvoorbeeld bij brand).
Verder is volgens [gedaagde] afgesproken dat een ‘nooduitgangsticker’ wordt aangebracht op het kozijn aan de binnenzijde en dat de huurders worden ingelicht, zodat zij weten dat het raam alleen in geval van nood in de draaistand mag worden geopend. [gedaagde] stelt voorts dat hij zijn huurder ook daadwerkelijk heeft geïnstrueerd dat het onderraam alleen in geval van nood mag worden geopend. Die gemaakte afspraken daargelaten, is [gedaagde] bereid extra aanpassingen uit te voeren. Zo kan hij de kettinkjes korter maken, een tweede kettinkje bevestigen, schotjes aan de zijkant van de vensters bevestigen of ervoor zorgen dat nog maar één van de onderramen als nooduitgang kan dienen. Hierdoor zal het zicht op het erf van [eisende partij sub 1 c.s.] nog meer verminderen, aldus [gedaagde] .
4.9.
[eisende partij sub 1 c.s.] betwist dat zij in 2017 alsnog afspraken met [gedaagde] heeft gemaakt; zij heeft nooit toestemming gegeven om de onderramen in kiepstand te mogen gebruiken. Bovendien verminderen de kettinkjes volgens [eisende partij sub 1 c.s.] weliswaar het zicht, maar neemt de aanwezigheid van de kettinkjes niet weg dat er nog altijd sprake is van een inbreuk op haar privacy en aantasting van haar woongenot, vanwege het resterende rechtstreekse zicht op haar tuin, erf en keuken, en vanwege de geluidsoverlast die zij ervaart. De huidige constructie met de kettinkjes lijkt ook weinig bestendig. [eisende partij sub 1 c.s.] blijft dan ook bij haar bezwaren tegen de beweegbaarheid van de onderramen en het gebruik daarvan in de kiepstand. [eisende partij sub 1 c.s.] wil terug naar de oude situatie met vaste, ondoorzichtige onderramen.
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat in het licht van de gemotiveerde betwisting van [eisende partij sub 1 c.s.] , [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat partijen afspraken hebben gemaakt over het gebruik van de onderramen in de door hem gestelde zin. Die stelling is dan ook niet komen vast te staan. Aldus is ook in de huidige situatie nog steeds sprake van een met artikel 5:50 lid 1 BW strijdige situatie. Die strijdigheid wordt niet weggenomen door het voorstel van [gedaagde] tot het doen van nadere aanpassingen. Dat voorstel biedt een onvoldoende concreet onderbouwde oplossing, waarvan niet met zekerheid is te zeggen dat daarmee uitsluitend zicht op de hemellucht zal worden bereikt. Een dergelijke oplossing kan bovendien vrij eenvoudig ongedaan worden gemaakt. Dat laatste klemt temeer, nu [gedaagde] het pand niet zelf bewoont, maar de betreffende kamer verhuurt.
4.11.
[gedaagde] voert verder aan dat in 2005 een brandcontrole heeft plaatsgevonden en dat de gemeente [plaats] (‘de gemeente’) hem daarna heeft verplicht ervoor te zorgen dat de ramen als nooduitgang konden dienen. Die instructie was volgens [gedaagde] (mede) aanleiding tot de wijzigingen in 2006. Om die reden moeten de ramen open blijven kunnen. Ook heeft hij gewezen op het belang van goede ventilatie in de verhuurde kamer.
4.12.
Dit maakt de voorgaande conclusie echter niet anders. Artikel 5:50 lid 1 BW biedt geen ruimte voor een belangenafweging.
4.13.
Overigens merkt de rechtbank wat betreft het door [gedaagde] aangevoerde, maar niet nader onderbouwde, belang van een goede ventilatie op, dat dit reeds mogelijk is door het openzetten van de bovenlichtjes. Voor het door [gedaagde] aangevoerde belang van de aanwezigheid van een nooduitgang geldt dat de rechtbank dit betoog aldus begrijpt dat [gedaagde] daarmee een beroep heeft willen doen op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Aan een dergelijk beroep moeten zware eisen worden gesteld.
4.14.
Mede in het licht van de gemotiveerde betwisting door [eisende partij sub 1 c.s.] , die erop neerkomt dat nergens uit blijkt dat de onderramen als nooduitgang moeten kunnen dienen, heeft [gedaagde] onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat toepassing van de in artikel 5:50 lid 1 BW vervatte regel in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. [gedaagde] heeft ter comparitie verklaard dat de toentertijd aan hem door de gemeente opgelegde plicht om nooduitgangen te realiseren, nooit schriftelijk aan hem is bevestigd. [gedaagde] heeft vervolgens bewijs aangeboden door het horen van medewerkers van de gemeente. Daarbij heeft hij echter nagelaten de namen en/of functies te noemen van de te horen gemeentemedewerkers. Ook heeft hij nagelaten te verwijzen naar concrete stukken die zijn stelling kunnen bevestigen. Uit zijn verklaring is in ieder geval niet gebleken dat hij al actief navraag heeft gedaan bij de gemeente. Van [gedaagde] , die zich ter afwering van de vorderingen van [eisende partij sub 1 c.s.] onder meer beroept op de verplichting tot het realiseren van een nooduitgang, mocht evenwel worden verlangd dat hij tijdig en uit eigen beweging stukken in het geding zou brengen die zijn stelling bevestigen of dat hij zijn bewijsaanbod meer concreet zou maken. Nu hij dit heeft nagelaten, zal hij daar nu niet meer toe in de gelegenheid worden gesteld.
4.15.
De rechtbank neemt bij dit oordeel nog in aanmerking dat, zelfs indien zou komen vast te staan dat de gemeente voornoemde plicht aan [gedaagde] heeft opgelegd, dit nog niet met zich meebrengt dat een inbreuk op artikel 5:50 BW dan zonder meer zal zijn toegestaan. Ook dan ligt het op de weg van [gedaagde] om een oplossing te zoeken die rekening houdt met dat wat is voorgeschreven in artikel 5:50 lid 1 BW in samenhang met artikel 5:51 BW.
Slotsom
4.16.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de in 2006 door [gedaagde] geplaatste beweegbare ramen van doorzichtig glas ingevolge artikel 5:50 lid 1 BW niet geoorloofd zijn vanwege het zicht dat zij in de kiepstand bieden op het erf, de tuin en de keuken van [eisende partij sub 1 c.s.] Nu de ramen zijn voorzien van plakfolie, is op dit moment wel voldaan aan het vereiste van ondoorzichtigheid. Gelet hierop zal het primair gevorderde worden toegewezen, met dien verstande dat:
  • de rechtbank bij het gevorderde onder 3.1.I. een langere termijn zal vaststellen dan is gevorderd;
  • de ramen niet meer van melkglas hoeven te worden voorzien, nu de vordering is beperkt tot de onderramen en deze voldoende ondoorzichtig zijn gemaakt met plakfolie;
  • voor zover de uitvoering van het gevorderde onder 3.1.I. meebrengt dat [gedaagde] de onderramen zal (laten) vervangen, [gedaagde] ervoor moet zorgen dat de nieuwe ramen dan opnieuw ondoorzichtig zullen zijn en blijven;
  • nu [gedaagde] geen specifiek verweer heeft gevoerd tegen de vordering dat aan de huurder wordt opgelegd om - in afwachting van het vervangen van de onderramen - aan de huurder op te leggen de ramen niet meer te openen, ook deze vordering toewijsbaar is. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan [gedaagde] op te leggen dat dat hij binnen drie dagen opdracht moet verstrekken om de ramen te vervangen. Het is aan [gedaagde] om tijdig aan het bevel te voldoen.
Dwangsom
4.17.
De gevorderde dwangsom zal (gematigd) worden toegewezen, zoals in het dictum weergegeven.
Proceskosten
4.18.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eisende partij sub 1 c.s.] worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisende partij sub 1 c.s.] worden begroot op:
- dagvaarding € 98,01
- griffierecht 291,00
- salaris advocaat
922,00(2,0 punten × tarief € 461,00)
Totaal € 1.311,01
4.19.
Voor veroordeling in de gevorderde nakosten bestaat geen grond, nu een kostenveroordeling ook hiervoor een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010: BL1116, NJ 2011/237). Wel zal de rechtbank, zoals gevorderd, de nakosten begroten conform het daarop toepasselijke liquidatietarief.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
gebiedt [gedaagde] om binnen uiterlijk drie maanden na betekening van dit vonnis, de bestaande ondervensters en/of onderramen te (doen) wijzigen in volledig vaste ondervensters en/of onderramen, zodat de lichtopeningen niet meer open kunnen en er geen rechtstreeks zicht op het erf van [eisende partij sub 1 c.s.] mogelijk is;
5.2.
gebiedt [gedaagde] om, voor zover de uitvoering van het onder 5.1 bepaalde meebrengt dat [gedaagde] het glas in de huidige onderramen zal (laten) vervangen, ervoor te zorgen dat de nieuwe ramen ondoorzichtig zullen zijn, en deze ondoorzichtig te zullen houden;
5.3.
gebiedt [gedaagde] om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis zijn huurder op te leggen de onderramen niet meer te openen, ook niet in de kiepstand;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisende partij sub 1] te betalen een dwangsom van € 500,00 voor elke keer dat de onderramen worden geopend, en/of voor elke dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] in gebreke blijft met de naleving van dit vonnis, direct opeisbaar vanaf de vierde (4e) dag na betekening van dit vonnis, met een maximum van € 10.000,00;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eisende partij sub 1 c.s.] tot op heden begroot op € 1.311,01, te vermeerderen met de nakosten van € 157,00 zonder betekening dan wel € 239,00 in geval van betekening;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2019.
Type: 2513