Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 28 december 2017;
- de akte overlegging producties van 10 januari 2018, met producties;
- het tussenvonnis van 29 augustus 2018, waarin een comparitie van partijen is bevolen;
- het proces-verbaal van comparitie van 4 december 2018 en de daarin vermelde stukken;
- de akte uitlaten ten aanzien van renteberekening tevens inhoudende eisvermindering van 19 december 2018 van Philips, met producties;
- de akte uitlaten na comparitie van partijen van 16 januari 2019 van Koledo, met producties.
2.De feiten
Patent License Agreement” (hierna: de overeenkomst) gesloten, die eerstgenoemde partij op 1 februari 2016 aan Philips heeft overgedragen. De overeenkomst vermeldt onder meer en voor zover hier van belang het volgende:
3.Het geschil
4.De beoordeling
Hoogte rentepercentage
“interest at the rate of 2% (two percent) per month (or part thereof), or the maximum amount permitted by law, whichever is lower.”Taalkundig kan deze bepaling niet anders worden uitgelegd dan dat behalve in het geval van een wettelijke rentemaximering, de verschuldigde rente 2% per maand of gedeelte daarvan bedraagt. De door Koledo voorgestane uitleg, te weten dat hoe dan ook de wettelijke handelsrente verschuldigd is, zou deze bepaling, waarin twee rentepercentages worden opgevoerd, waarvan in het geval van een wettelijke maximering het laagste heeft te gelden, voor het overige immers zinledig maken. De Nederlandse wet kent geen maximum te bedingen rentepercentage. In artikel 6:119a lid 8 BW is bepaald dat voor de toepassing van het in de overige leden van die bepaling geregelde met de wettelijke rente gelijk wordt gesteld de overeengekomen rente. Daaruit valt af te leiden dat partijen een andere – ook hogere – rentevoet dan de wettelijke handelsrente mogen overeenkomen. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat in artikel 4.6 van de akte van 1 juli 2015 niet is te lezen dat partijen daarbij de wettelijke handelsrente zijn overeengekomen.