ECLI:NL:RBDHA:2019:2811

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2019
Publicatiedatum
21 maart 2019
Zaaknummer
C/09/551427 / FA RK 18-2694
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en afwikkeling van het huwelijksvermogensregime

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2019 een beschikking gegeven in het kader van een echtscheiding tussen partijen, die op 11 april 2018 een verzoek tot echtscheiding hebben ingediend. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.N.G.N.H. Brech, heeft verzocht om echtscheiding met nevenvoorzieningen, waaronder alimentatie voor de jong-meerderjarige [Y3] en partneralimentatie. De man, vertegenwoordigd door mr. J.D. Bakker, heeft verweer gevoerd en zelfstandig nevenvoorzieningen verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben en dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. De rechtbank heeft de duurzame ontwrichting van het huwelijk vastgesteld en het verzoek tot echtscheiding toegewezen.

De rechtbank heeft daarnaast de alimentatie voor de jong-meerderjarige [Y3] vastgesteld op € 667,- per maand, ingaande op de datum van de beschikking. Voor de partneralimentatie is een bedrag van € 1.173,- per maand vastgesteld, dat ingaat na de verkoop van de woningen van partijen. De rechtbank heeft ook het voortgezet gebruik van de echtelijke woning aan de vrouw toegewezen voor een periode van zes maanden na inschrijving van de beschikking.

Wat betreft de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime heeft de rechtbank vastgesteld dat partijen ieder voor de helft eigenaar zijn van de echtelijke woning en andere vermogensbestanddelen. De rechtbank heeft de verdeling van de huwelijksgemeenschap geregeld, waarbij de man de helft van de waarde van de echtelijke woning en andere activa aan de vrouw moet voldoen. De rechtbank heeft ook de verdeling van de schulden geregeld en bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 18-2694 (echtscheiding) en FA RK 18-7321 (afwikkeling huwelijksvermogensregime)
Zaaknummers: C/09/551427 (echtscheiding) en C/09/561150 (afwikkeling huwelijksvermogensregime)
Datum beschikking: 21 maart 2019

Scheiding

Beschikking op het op 11 april 2018 ingekomen verzoek van:

[X]

de vrouw,
wonende te [woonplaats]
advocaat: mr. M.N.G.N.H. Brech te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[Y] ,

de man,
wonende te [woonplaats]
advocaat: mr. J.D. Bakker te ’s-Gravenhage.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift;
  • het formulier “Verdelen en verrekenen” van de vrouw, ingekomen op 7 september 2018;
  • de brief van de vrouw van 25 januari 2019, met bijlagen;
  • de brief van de man van 28 januari 2019, met bijlagen.
Op 7 februari 2019 is de zaak ter zitting van deze rechtbank door de meervoudige kamer behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw met haar advocaat en de man met zijn advocaat.
Na de zitting heeft de rechtbank het volgende stuk ontvangen:
- de brief van de man van 13 februari 2019, met bijlage.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw – zoals dat nu luidt – strekt tot echtscheiding, subsidiair scheiding van tafel en bed, met nevenvoorzieningen tot:
  • naar de rechtbank begrijpt: vaststelling van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de jong-meerderjarige [Y3] van € 667,- per maand, met ingang van de datum van deze beschikking en bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
  • vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van € 3.000,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
  • voortgezet gebruik van de echtelijke woning te ( [postcode] ) [plaats ew] [adres ew 1] , met inboedel, gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand;
  • vaststelling van de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform het voorstel van de vrouw zoals omschreven onder punt 14 tot en met 17 van haar verzoekschrift en met veroordeling van de man om op eerste verzoek zijn volledige medewerking te verlenen aan de verkoop en overdracht van de onroerende zaken;
  • het gelasten van de man om saldi-overzichten van alle bankrekeningen die tot zijn beschikking staan per peildatum in het geding te brengen, alsmede de aangiften inkomstenbelasting 2016 en 2017 van hemzelf en van de vrouw en de jaarrekening met toelichting 2017 van de vennootschap [bedrijfsnaam] B.V.;
  • vaststelling van het bedrag dat de man aan de vrouw dient te voldoen uit hoofde van de verdeling en de man te veroordelen dit aan de vrouw te betalen,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens heeft de man nog zelfstandig nevenvoorzieningen verzocht, strekkende tot:
  • vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform het voorstel van de man;
  • bepaling dat de partij die met de verzochte verdeling wordt overbedeeld de helft van het bedrag van de overbedeling aan de andere partij dient uit te keren in geld,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en met bepaling dat ieder van partijen de eigen kosten van deze procedure draagt.

Feiten

  • Partijen zijn gehuwd op [huwelijksdatum ] 1994 te [huwelijksplaats] , Griekenland.
  • Zij zijn de ouders van:
- de meerderjarige [Y2] , geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats]
- de jong-meerderjarige [Y3] , geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats]
  • De kinderen van partijen verblijven bij de vrouw.
  • De man heeft de Turkse nationaliteit en de vrouw heeft de Griekse nationaliteit.
  • Deze rechtbank heeft op 14 mei 2018 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover thans van belang inhoudende dat:

Beoordeling

De vrouw heeft bij haar verzoekschrift geen ouderschapsplan overgelegd. De rechtbank stelt vast dat de vrouw bij indiening van haar verzoekschrift onweersproken heeft aangegeven dat de man niet wilde meewerken aan enige regeling in het kader van de echtscheiding en dat zij een beroep heeft gedaan op artikel 815, zesde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank stelt daarnaast vast dat [Y3] in de loop van de procedure achttien jaar is geworden, zodat het ontbreken van een ouderschapsplan er niet meer aan in de weg staat de vrouw te ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding. Aan de overige wettelijke formaliteiten is voldaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vrouw kan worden ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding.
Echtscheiding
Nu beide echtgenoten hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toe.
De rechtbank zal krachtens artikel 10:56, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen.
De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is niet bestreden en staat dus in rechte vast, zodat het daarop steunende niet weersproken verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar is.
De bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de jong-meerderjarige
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de jong-meerderjarige. Op het verzoek zal de rechtbank, op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
De vrouw heeft namens [Y3] , die de vrouw daartoe gemachtigd heeft, verzocht om een door de man te betalen bijdrage in diens kosten voor levensonderhoud en studie vast te stellen.
Behoefte
De rechtbank stelt voorop dat partijen het erover eens zijn dat voor de behoefte van [Y3] aangesloten moet worden bij de tabel “eigen aandeel kosten van kinderen” behorende bij het rapport van de Werkgroep Alimentatienormen.
De behoefte van [Y3] wordt berekend op basis van het netto gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan van partijen, te weten het inkomen in 2017.
Netto besteedbaar inkomen van de vrouw in 2017
De vrouw heeft gesteld en met stukken onderbouwd dat haar jaarinkomen in 2017 een bedrag van € 4.928,- bruto bedroeg. Dit betrof inkomen dat zij officieel heeft genoten uit de onderneming van de man. Dit bedrag is echter nooit aan haar betaald, maar werd uitgekeerd aan de man, aldus de vrouw. Ter zitting heeft zij verklaard dat dit bruto bedrag neerkomt op een bedrag van € 410,- netto per maand. De man heeft ter zitting aangegeven in te kunnen stemmen met dit inkomen van de vrouw in 2017. De rechtbank gaat dan ook uit van een netto besteedbaar inkomen van de vrouw in 2017 van € 410,- per maand.
Netto besteedbaar inkomen van de man in 2017
De vrouw stelt dat voor het netto besteedbaar inkomen van de man in 2017 aangesloten kan worden bij de berekening van deze rechtbank in de voorlopige voorzieningenprocedure. Het netto besteedbaar inkomen van de man is in die procedure berekend op een bedrag van
€ 4.521,- per maand.
De man stelt zijn netto besteedbaar inkomen in 2017 op een bedrag van € 3.789,- per maand. Hij heeft als productie 14 een berekening overgelegd. De rechtbank neemt deze berekening tot uitgangspunt. De vrouw heeft deze berekening op enkele punten bestreden. In dit kader overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank neemt voor het inkomen van de man in 2017 zijn jaaropgave tot uitgangspunt. De rechtbank volgt de vrouw niet in haar stelling dat moet worden aangesloten bij de voorlopige voorzieningenprocedure. In die procedure was de jaaropgave over 2017 immers nog niet beschikbaar en heeft de rechtbank het inkomen van de man bepaald op basis van de personeelskosten, zoals opgenomen in de jaarstukken van de onderneming van de man. Het inkomen dat op de jaaropgave wordt vermeld, komt overigens ook terug in de aangifte inkomstenbelasting over 2017.
Uit de jaaropgave 2017 van de man blijkt een inkomen aan de zijde van de man van € 71.353,- bruto per jaar. Dit betreft het salaris dat de man als directeur grootaandeelhouder van zijn onderneming [bedrijfsnaam] B.V. heeft ontvangen.
De rechtbank houdt daarnaast nog rekening met een inkomen uit aanmerkelijk belang in 2017 van € 7.645,- op jaarbasis. Dit bedrag blijkt uit de aangifte inkomstenbelasting over 2017 en is door de vrouw inhoudelijk niet weersproken. De rechtbank sluit dus, anders dan door de vrouw wenst, ook in dezen niet aan bij de uitgangspunten in de voorlopige voorzieningenprocedure. In die procedure is rekening gehouden met een hoger bedrag aan aanmerkelijk belang, omdat dit gebaseerd was op de cijfers over het jaar 2016.
De rechtbank volgt voor het overige de door de man als productie 14 overgelegde draagkrachtberekening, nu deze door de vrouw niet verder is weersproken.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de man in 2017 vast op een bedrag van € 3.789,- per maand.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat het netto gezinsinkomen van partijen in 2017 € 4.199,- (€ 410,- + € 3.789,-) per maand bedroeg. Op grond van de tabel “eigen aandeel kosten van kinderen” behorende bij het rapport van de Werkgroep Alimentatienormen van 2017 stelt de rechtbank de behoefte van [Y3] in 2017 vast op afgerond € 629,-. Dit is geïndexeerd naar 2019 een bedrag van afgerond € 651,- per maand.
Beide ouders dienen in beginsel naar draagkracht in de behoefte van [Y3] te voorzien. Hieronder zal de rechtbank dan ook de draagkracht van de vrouw en de man beoordelen.
Draagkracht van de vrouw
Vaststaat dat de vrouw op dit moment geen inkomen uit arbeid heeft.
De man heeft in dit kader gesteld dat de vrouw inkomsten ontvangt uit de verhuur van onroerende zaken, namelijk percelen in Griekenland. De vrouw heeft dit bestreden. De rechtbank zal – gelet op de betwisting door de vrouw, nu de man zijn stellingen op geen enkele wijze heeft onderbouwd en ook de rechtbank niet is gebleken van inkomsten uit verhuur – aan de stelling van de man voorbijgaan.
Aldus gaat de rechtbank er vanuit dat de vrouw geen draagkracht heeft om bij te dragen in de kosten van [Y3] . Nu de vrouw in het geheel geen inkomen heeft, ziet de rechtbank ook geen aanleiding om uit te gaan van een minimale draagkracht van € 25,- per maand.
Draagkracht van de man
Blijkens de door de man na de zitting overgelegde salarisspecificatie van december 2018 is het heffingsloon in 2018 € 71.353,42. Nu dit loon gelijk is aan het loon dat op de jaaropgave komt te staan, zal de rechtbank aan de zijde van de man van dit bedrag aan inkomsten uit arbeid uitgaan.
De man heeft in zijn als productie 16 overgelegde draagkrachtberekening voor zijn huidige draagkracht geen rekening meer gehouden met een bedrag aan inkomsten uit aanmerkelijk belang. De man heeft aangegeven dat de dividenduitkeringen in 2016 en 2017 incidenteel waren vanwege verbouwingen aan de echtelijke woning en reiskosten naar Turkije. De positie van [bedrijfsnaam] B.V. laat het niet langer toe dividenduitkeringen te doen, aldus de man. De vrouw betwist de stelling van de man nu de man de stelling niet met stukken heeft onderbouwd. De dividenduitkeringen dienen onverkort bij de bepaling van de draagkracht te worden betrokken, aldus de vrouw.
De rechtbank stelt vast dat de man zichzelf in 2016 en 2017 uit [bedrijfsnaam] B.V. dividend heeft uitgekeerd. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, is de rechtbank van oordeel dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat deze uitkeringen door [bedrijfsnaam] B.V. niet langer kunnen worden gedaan. Immers, of de dividenduitkeringen incidenteel waren of niet, doet niet af aan het gegeven dat het resultaat dergelijke uitkeringen kennelijk toelaat. De rechtbank acht het dan ook redelijk om bij de huidige draagkracht van de man rekening te houden met inkomsten uit aanmerkelijk belang. De rechtbank zal uitgaan van hetzelfde bedrag als in 2017, te weten € 7.645,- op jaarbasis.
De man heeft in zijn als productie 16 overgelegde draagkrachtberekening in box 3 nog de tweede woning van partijen aan de [woning partijen] in [plaats woning partijen] opgenomen. Nu partijen hebben afgesproken dat deze woning verkocht zal worden, zal de rechtbank in box 3 geen vermogen opnemen.
De man heeft daarnaast nog een pensioenvoorziening van € 3.014,- per jaar opgenomen.
De vrouw heeft deze last weersproken.
Ter zitting is gebleken dat de man geen verzekering heeft afgesloten voor een pensioenvoorziening. De man heeft aangegeven dat hij dit wel had moeten doen, maar dat het niet ongebruikelijk is dat de voorziening in de vorm van een reserve in de onderneming zit. De rechtbank is van oordeel dat met deze voorziening geen rekening dient te worden gehouden, omdat de man deze opgevoerde maandelijkse last niet heeft.
De rechtbank neemt de volgende fiscale heffingskortingen in aanmerking:
  • de algemene heffingskorting;
  • de arbeidskorting.
De rechtbank berekent het huidige netto besteedbaar inkomen van de man op een bedrag van € 4.248,- per maand. De rechtbank verwijst hierbij naar de aangehechte berekening.
De draagkracht van de man wordt conform de aanbevelingen van de Werkgroep Alimentatienormen in beginsel vastgesteld aan de hand van de formule: 70% x [NBI – (0,3 x NBI + 950)].
De man stelt zich op het standpunt dat in deze formule rekening moet worden gehouden met een bedrag van € 1.092,- aan aflossing schulden rekening-courant aan [bedrijfsnaam] B.V. De man voert aan dat hij de afgelopen jaren ten behoeve van het gezin extra opnames uit [bedrijfsnaam] B.V. heeft gedaan. Het gevolg hiervan is dat een schuld in rekening-courant is ontstaan van € 65.540,-. De vrouw stelt zich op het standpunt dat hiermee in het kader van de vaststelling van alimentatie geen rekening moet worden gehouden. Zij betwist de noodzaak van aflossen op dit moment. Daarnaast heeft de vrouw zich op het standpunt gesteld dat partijen vermogen in hun panden hebben zitten en dat met de verkoop van deze panden de rekening-courantschuld kan worden afgelost.
Zoals hieronder bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap zal blijken, zijn partijen het erover eens dat ieder van hen voor de helft draagplichtig is voor de rekening-courantschuld aan [bedrijfsnaam] B.V. Vaststaat dus dat ieder van partijen geconfronteerd zal worden met aflossing van de helft van deze schuld.
In de richtlijnen van de Werkgroep Alimentatienormen is in het kader van kinderalimentatie opgenomen dat met niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten, zoals huwelijkse schulden, rekening kan worden gehouden bij de bepaling van de draagkracht .
Niet in geschil is dat de rekening-courantschuld is ontstaan door onttrekkingen uit [bedrijfsnaam] B.V. ten behoeve van het gezin. Hoewel deze schuld ziet op een huwelijkse schuld van partijen ziet de rechtbank geen aanleiding om – zoals door de man is verzocht – met de aflossing van deze schuld rekening te houden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat zowel de man als de vrouw met de aflossing van de helft van deze schuld zal worden geconfronteerd. Gelet op de stellingen van de vrouw omtrent het vermogen in de panden van partijen en gelet op de stukken die hierover zijn overgelegd in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap gaat de rechtbank ervan uit dat de man zijn deel van deze schuld (grotendeels) kan aflossen met de overwaarde uit de woningen. Het is de keuze van de man of hij dit doet of dat hij – zoals hij ter zitting heeft aangegeven – probeert de echtelijke woning aan de [adres ew 1] in [plaats ew] over te nemen. De rechtbank acht het evenwel, gelet op de onderhoudsverplichting van de man, niet redelijk dat de jong-meerderjarige nadeel zou ondervinden van deze keuze van de man.
De rechtbank berekent de draagkracht van de man op een bedrag van afgerond € 1.417,- per maand (70% x [4.248 – (0,3 x 4.248 + 950)]).
De rechtbank stelt dan ook vast dat de man in staat is de door de vrouw namens de jong-meerderjarige verzochte bijdrage van € 667,- per maand te voldoen. De rechtbank zal dit verzoek dan ook toewijzen.
Ingangsdatum
De vrouw heeft verzocht de bijdrage met ingang van de datum van de beschikking vast te stellen. De man heeft hiertegen geen verweer gevoerd. De rechtbank zal de bijdrage dan ook met ingang van de datum van deze beschikking vaststellen.
De partneralimentatie
Behoefte van de vrouw
De vrouw stelt haar behoefte bij productie 6 op basis van de Hofmethode op een bedrag van € 4.232,- bruto per maand. De man heeft dit bedrag aan behoefte niet weersproken, zodat de rechtbank van dit bedrag zal uitgaan.
Behoeftigheid van de vrouw
De man stelt zich op het standpunt dat bij de vrouw rekening moet worden gehouden met verdiencapaciteit. Daarnaast meent hij dat gelet op de leeftijd en het opleidingsniveau van de vrouw de duur van de alimentatieverplichting dient te worden gelimiteerd tot een half jaar.
Gebleken is dat de vrouw ten tijde van het huwelijk van partijen niet heeft gewerkt. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat het inkomen van de vrouw uit de onderneming van de man slechts een “papieren” inkomen was, omdat zij niet in het bedrijf van de man heeft gewerkt en dit geld nooit zelf heeft ontvangen. Het bedrag is aan de man uitgekeerd. De rechtbank stelt dan ook vast dat de vrouw al jarenlang geen arbeid heeft verricht. Daarnaast heeft de vrouw gesteld en met stukken onderbouwd dat zij fysieke problemen heeft, hetgeen de man onvoldoende heeft bestreden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat van de vrouw op dit moment niet kan worden verwacht dat zij gaat werken. De rechtbank zal dan ook geen verdiencapaciteit bij de vrouw aannemen. Ook ziet de rechtbank om bovenstaande redenen geen aanleiding om een eventuele partneralimentatie te limiteren.
De rechtbank overweegt overigens dat de vrouw ter zitting heeft aangegeven dat zij op termijn graag eigen inkomen zou genereren, maar dat dit tijd en investering vergt. De rechtbank gaat er vanuit dat – mocht in de toekomst de vrouw eigen inkomsten hebben – partijen de partneralimentatie alsdan zelfstandig kunnen aanpassen, met toepassing van de door de rechtbank in deze beschikking opgenomen uitgangspunten.
De rechtbank zal hieronder beoordelen in hoeverre de man in staat is om een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te voldoen.
Draagkracht van de man
De vrouw heeft ter zitting aangegeven dat de draagkracht van de man over een tweetal periodes moet worden berekend, te weten de situatie dat de woningen van partijen nog niet zijn verkocht en de situatie na verkoop van de woningen (dan wel de situatie dat de woning aan de [adres ew 1] aan de man is overgedragen en de woning aan de [woning partijen] is verkocht).
De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om aan dit verzoek van de vrouw te voldoen. Daartoe overweegt de rechtbank dat de man in de eerste periode – te weten de situatie dat de woningen nog niet zijn verkocht – wordt geconfronteerd met dubbelde woonlasten. De man heeft immers toegezegd dat hij de huidige lasten van de twee woningen blijft voldoen. Daarnaast worden kosten gemaakt voor de huurwoning waarin de man woont. Weliswaar is gebleken dat het huurcontract van deze woning op naam van [bedrijfsnaam] B.V. staat en dat deze kosten in rekening-courant worden voorgeschoten door [bedrijfsnaam] B.V., maar dat neemt niet weg dat deze lasten voor rekening van de man komen, omdat hierdoor de schuld van de man in rekening-courant hoger oploopt en deze schuld ooit afgelost zal moeten worden. Indien de rechtbank met deze kosten en latere aflossing geen rekening zou houden, zou dit betekenen dat de man dubbel wordt aangeslagen, dat wil zeggen in het kader van de draagkracht voor alimentatie alsmede in het kader van de verdeling bij de aflossing van de schuld in rekening courant.
De rechtbank is, mede gelet op de samenhang tussen de vaststelling van de partneralimentatie en de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime in de onderhavige procedure, van oordeel dat, na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking en zo lang de huidige situatie voortduurt, met deze huurlast bij de berekening van de draagkracht van de man rekening wordt houden.
De man heeft in deze situatie naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte om naast de verschuldigde bijdrage in het levensonderhoud en studie van [Y3] nog partneralimentatie te voldoen.
Ten aanzien van de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie vanaf het moment dat de woningen van partijen zijn verkocht (dan wel vanaf het moment dat de woning aan de [adres ew 1] aan de man is overgedragen en de woning aan de [woning partijen] is verkocht), overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank gaat bij de berekening van de financiële draagkracht van de man uit van het hiervoor berekende netto besteedbaar inkomen van € 4.248,- netto per maand.
De rechtbank zal de volgende opgevoerde lasten bespreken:
  • woonlast;
  • ziektekosten;
  • premie pensioenvoorziening;
  • aflossing schulden.
Woonlast
De vrouw heeft ter zitting aangegeven dat zij in deze situatie een woonlast van € 1.063,- een reëel bedrag vindt. De rechtbank volgt de vrouw in deze stelling en acht voornoemd bedrag – gelet op het inkomen van de man – een redelijke woonlast. De rechtbank merkt op dat de man door overname van de [adres ew 1] wellicht met een hogere woonlast zal worden geconfronteerd, welke consequentie de rechtbank echter voor zijn rekening laat.
Ziektekosten
De man heeft een bedrag aan premie ziektekosten opgevoerd van € 454,- per maand. Deze ziektekosten zien op zijn eigen kosten en op de kosten van de twee kinderen van partijen. De vrouw stelt zich op het standpunt dat alleen met de kosten van de man rekening dient te worden gehouden, omdat de kinderen meerderjarig zijn en zelf hun zorgverzekering kunnen regelen. De man is hiermee ter zitting akkoord gegaan. De rechtbank zal dan ook rekening houden met een bedrag van € 151,- per maand aan premie ziektekosten.
Premie pensioenvoorziening
De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hierover reeds in het kader van de draagkracht van de man ten behoeve van de kinderalimentatie heeft overwogen. De rechtbank houdt dus geen rekening met een premie pensioenvoorziening.
Aflossing schulden
De rechtbank zal geen rekening houden met de door de man opgevoerde aflossing schuld rekening-courant [bedrijfsnaam] B.V. Ook hier verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hierover in het kader van de draagkracht van de man ten behoeve van de kinderalimentatie heeft overwogen. De rechtbank acht het, gelet op de onderhoudsverplichting van de man, onredelijk om de financiële consequenties van de keuze van de man om de relatief dure woning aan de [adres ew 1] over te nemen op de vrouw af te wentelen, terwijl de man met zijn deel van de overwaarde uit deze woning en de woning aan de [woning partijen] deze schuld (in ieder geval grotendeels) kan aflossen.
De rechtbank corrigeert het opgevoerde bedrag van de nominale premie Zorgverzekeringswet met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel van € 35,- per maand en de opgevoerde woonlast met de in de bijstandsnorm begrepen gemiddelde basishuur van € 226,- per maand. De rechtbank gaat verder bij de berekening uit van de bijstandsnorm van een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 60.
Gezien het voorgaande, rekening houdende met de bijdrage voor levensonderhoud en studie van [Y3] en gelet op de fiscale gevolgen, is de rechtbank van oordeel dat een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw met ingang van de situatie dat de twee woningen van partijen zijn verkocht (dan wel de situatie dat de woning aan de [adres ew 1] aan de man is overgedragen en de andere woning is verkocht) van € 1.173,- bruto per maand redelijk en billijk is en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. De rechtbank zal dan ook dienovereenkomstig beslissen.
Voortgezet gebruik echtelijke woning
Nu de echtelijke woning in Nederland is gelegen, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe met betrekking tot het verzoek ter zake van het voortgezet gebruik van de echtelijke woning en wordt dit volgens Nederlands internationaal privaatrecht door Nederlands recht beheerst.
Ter zitting zijn partijen het erover eens geworden dat het voortgezet gebruik van de echtelijke woning aan de vrouw toekomt en dat de man de lasten van de echtelijke woning blijft voldoen. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van de vrouw omtrent het voortgezet gebruik van de echtelijke woning dan ook als niet (langer) weersproken en op de wet gegrond toewijzen.
Afwikkeling van het huwelijksvermogensregime
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot afwikkeling van het huwelijksvermogensregime.
Niet gebleken is dat de echtgenoten vóór het huwelijk het op hun huwelijksvermogensregime toepasselijke recht hebben aangewezen.
Krachtens artikel 4, eerste lid, van het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 14 maart 1978, Trb. 1988, 130, wordt het huwelijksvermogensregime beheerst door het Nederlandse recht, nu de echtgenoten kennelijk hun eerste gewone verblijfplaats na de huwelijkssluiting hebben gevestigd in Nederland en zich geen van de in artikel 4, tweede lid, van dat verdrag genoemde uitzonderingen voordoet.
Nu is gesteld noch gebleken dat de echtgenoten huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, moet gelet op het bepaalde in de artikelen 1:93 en 1:94 van het Burgerlijk Wetboek worden aangenomen dat tussen de echtgenoten algehele gemeenschap van goederen bestaat.
Partijen zijn het erover eens dat als peildatum van de omvang en samenstelling van de gemeenschap de datum van indiening van het verzoekschrift heeft te gelden, te weten
11 april 2018. De rechtbank overweegt dat voor de waardering – voor zover partijen niet anders overeenkomen en met uitzondering van verbruiksgoederen – de datum van de feitelijke verdeling heeft te gelden.
Partijen hebben de volgende vermogensbestanddelen opgevoerd:
de echtelijke woning aan de [adres ew 1] in [plaats ew] en de daaraan gekoppelde hypothecaire lening(en);
de woning aan de [woning partijen] in [plaats woning partijen] en de daaraan gekoppelde hypothecaire lening(en);
de kapitaalpolis bij Universal leven Allianz met nummer [nr. 1] ;
de kapitaalpolis bij Nationale Nederlanden met nummer [nr. 2] ;
de aandelen van [bedrijfsnaam] B.V., dan wel [BV2] dan wel [BV3] B.V.;
de onderneming in Turkije;
de bank- en spaarrekeningen;
de auto Suzuki Swift;
de inboedel;
de sieraden;
de percelen grond in Griekenland;
de rekening-courant schuld aan [bedrijfsnaam] B.V. ;
de creditcard schuld.
Ten aanzien van 1: de woning aan de [adres ew 1] en de daaraan gekoppelde hypothecaire lening(en)
Vaststaat dat ieder van partijen voor de helft eigenaar is van de echtelijke woning. Niet in geschil is het uitgangspunt dat de man het aandeel van de vrouw in de woning probeert over te nemen.
Partijen zijn het erover eens dat de man een termijn van drie maanden krijgt om de financiering om de woning over te kunnen nemen rond te krijgen. De woning dient naar de huidige waarde te worden getaxeerd. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen in onderling overleg een makelaar zullen uitkiezen die de woning zal taxeren. Mochten partijen hier in onderling overleg onverhoopt niet uitkomen, dan dient de vrouw een drietal makelaars voor te stellen, waaruit de man één makelaar kiest. De man dient het aandeel van de vrouw tegen de getaxeerde waarde over te nemen, onder de voorwaarde dat hij erin slaagt de vrouw te doen ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening(en) die op de woning rust(en). De man dient vervolgens de helft van de overwaarde, dat wil zeggen het saldo van de getaxeerde waarde minus het restant van de hypotheekschuld en de kosten van de makelaar, aan de vrouw te voldoen, Indien sprake is van een onderwaarde (voorgaande formule levert dan een negatief bedrag op) dienen partijen elk de helft van die onderwaarde als schuld te dragen.
Mocht blijken dat de man niet in staat is de benodigde financiering te verkrijgen om de woning over te nemen, dan dient de woning via de op de hiervoor omschreven wijze gekozen makelaar aan een derde te worden verkocht en geleverd. De hypothecaire leningen en de verkoopkosten dienen met de verkoopopbrengst te worden afgelost en betaald. De hieruit resterende overwaarde (dan wel onderwaarde) van de woning dient bij helfte te worden gedeeld (of gedragen).
Ten aanzien van 2: de woning aan de [woning partijen] en de daaraan gekoppelde hypothecaire lening(en) en 3: de kapitaalpolis bij Universal Leven Allianz
Vaststaat dat ieder van partijen voor de helft eigenaar is van de woning. Ter zitting zijn partijen het erover eens geworden dat deze woning moet worden verkocht. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen in onderling overleg een makelaar zullen uitkiezen die de woning zal taxeren.
Mocht dit niet lukken dan verwijst de rechtbank voor wat betreft de keuze van de makelaar naar hetgeen zij hierboven ten aanzien van de woning aan de [adres ew 1] heeft overwogen. De man heeft onweersproken gesteld dat de polis bij Universal Leven Allianz gekoppeld is aan de woning aan de [woning partijen] . Partijen zijn het erover eens dat deze polis bij verkoop te gelde zal worden gemaakt.
Partijen zullen de overwaarde (dat wil zeggen de verkoopprijs van de woning, minus de hoogte van de hypothecaire lening(en) per de datum van de overdracht en de verkoopkosten, plus de waarde van de kapitaalpolis bij Universal Leven Allianz per datum van de overdracht) dan wel onderwaarde van de woning bij helfte delen of dragen. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
De vrouw heeft ten aanzien van de woningen nog verzocht de man te veroordelen om op het eerste verzoek zijn volledige medewerking te verlenen aan de verkoop en overdracht van de onroerende zaken. De rechtbank stelt vast dat partijen overeenstemming hebben omtrent de verdeling van de woningen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de man te veroordelen zijn medewerking te verlenen. Dit verzoek van de vrouw zal dan ook worden afgewezen.
Ten aanzien van 4.: de kapitaalpolis bij Nationale Nederlanden
Partijen zijn het ter zitting eens geworden dat deze kapitaalpolis kan worden opgezegd en dat ieder gerechtigd is tot de helft van de waarde. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Ten aanzien van 5.: de aandelen bij [bedrijfsnaam] B.V., dan wel [BV2] B.V., dan wel [BV3] B.V.
De rechtbank stelt vast dat de man volgens een door de vrouw overgelegd uittreksel van de Kamer van Koophandel enig aandeelhouder van [bedrijfsnaam] B.V. is. Blijkens de door de man overgelegde jaarrekeningen van [bedrijfsnaam] B.V. lijkt dit bedrijf deelnemingen in [BV2] B.V. en [BV3] B.V. te hebben. Ter zitting heeft de man gesteld in het afgelopen jaar enig aandeelhouder te zijn geworden van [BV3] B.V.
Hoewel de B.V. structuur de rechtbank niet geheel duidelijk is geworden, stelt de rechtbank vast dat partijen het erover eens zijn dat de aandelen van de onderneming(en) aan de man toegedeeld kunnen worden, onder de verplichting van de man de helft van de waarde aan de vrouw te voldoen. Partijen zijn het erover eens dat de onderneming(en) waarvan de man aandeelhouder is, althans de aandelen van de man in deze ondernemingen, gewaardeerd dienen te worden. Partijen hebben afgesproken dat de vrouw drie taxateurs zal voorstellen en dat de man daarvan één taxateur zal kiezen. Deze taxateur komt vervolgens met een bindend advies over de waardering van de onderneming(en).
De rechtbank zal aldus beslissen.
Ten aanzien van 6.: de onderneming in Turkije
De vrouw heeft gesteld dat de man een bedrijf in Turkije heeft. De man heeft dit weersproken. Hij heeft aangegeven in het verleden wel plannen te hebben gehad om aldaar een onderneming te beginnen, maar dat het hier niet van gekomen is. Ter zitting heeft de man ten aanzien van [BV3] B.V. aangegeven dat hij met deze onderneming een bedrijf wilde opstarten in Turkije.
De rechtbank stelt vast dat de vrouw niet dan wel onvoldoende heeft betwist dat [BV3] B.V. de onderneming betreft waarmee de man in Turkije een bedrijf wilde opstarten. Zoals hierboven is overwogen wordt [BV3] B.V. meegenomen bij de taxatie van de ondernemingen van de man.
Nu de vrouw – gelet op de betwisting door de man – onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat sprake is van een (andere) onderneming in Turkije en de rechtbank hiervan ook niet is gebleken, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw tot verdeling op dit punt afwijzen.
Ten aanzien van 7: de bank- en spaarrekeningen
De rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat de banksaldi per peildatum van 11 april 2018 bij helfte dienen te worden gedeeld, waarbij de banksaldi op de rekeningen op naam van de man (in ieder geval ING [nr. 3] en een rekening bij Akbank) aan hem worden toegedeeld en de banksaldi op de rekeningen op naam van de vrouw (in ieder geval ING [nr. 4] ) aan haar, telkens onder de verplichting de helft van het saldo aan de ander te voldoen. Partijen dienen elkaar over en weer inzicht te geven in de saldi van de bankrekeningen op de peildatum.
De rechtbank stelt vast dat de vrouw in haar opgave van bankrekeningen op naam van de man nog een drietal rekeningen heeft opgevoerd bij Fortisbank, een rekening bij [naam] rekeningen bij de Deutsche Bank en nog diverse andere bankrekeningen die op naam stonden van diverse niet langer bestaande ondernemingen van de man. De man heeft aangegeven dat deze rekeningen in het verleden hebben bestaan, maar op het moment van de peildatum niet meer bestonden. De rechtbank is niet in staat om vast te stellen of deze rekeningen op de peildatum aanwezig waren. De rechtbank houdt partijen voor dat gelet op het karakter van een gemeenschap van goederen alle saldi van bankrekeningen dienen te worden gedeeld bij helfte.
Partijen zijn het er voorts over eens dat de saldi op de gezamenlijke rekeningen van partijen bij ING ( [nr. 5] ) en bij Akbank bij helfte worden gedeeld en dat deze rekeningen worden opgeheven.
De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Ten aanzien van 8: de auto Suzuki Swift
Partijen zijn het erover eens dat de auto kan worden toegedeeld aan de vrouw. Ter zitting heeft de vrouw een uitdraai van de ANWB Auto Dashboard koerslijst overgelegd. De waarde van de auto bij verkoop tussen particulieren is gesteld op € 7.600,-. De man heeft tegen deze waarde geen verweer gevoerd. De rechtbank zal de auto dan ook toedelen aan de vrouw, onder de verplichting van de vrouw de helft van de waarde (€ 3.800,-) aan de man te voldoen.
Ten aanzien van 9.: de inboedel
Ter zitting hebben partijen afgesproken dat zij in onderling overleg de inboedel bij helfte zullen verdelen. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Ten aanzien van 10: de sieraden
De vrouw heeft een foto overgelegd met de sieraden die zij nog in haar bezit heeft. De vrouw stelt dat er in het huis geen andere sieraden zijn. De vrouw stelt dat de sieraden die tijdens het huwelijksfeest zijn gegeven haar toekomen. Zij heeft in de afgelopen jaren sieraden verkocht indien zij geld nodig had.
De man stelt zich op het standpunt dat, toen hij de woning verliet, op zolder in een kist goud en sieraden aanwezig waren met een totale waarde van € 20.000,-.
De rechtbank stelt vast dat de stellingen van partijen lijnrecht tegenover elkaar staan en dat voor de rechtbank onduidelijk is wat nu precies tot de gemeenschap behoort. De rechtbank zal – zoals reeds ter zitting is aangegeven – bepalen dat ieder gerechtigd is tot de helft van het goud en sieraden dat per de peildatum nog aanwezig was.
Ten aanzien van 11: de percelen grond in Griekenland
De vrouw heeft als bijlage 13 bij haar brief van 25 januari 2019 een waardebepaling overgelegd van een perceel grond in Griekenland. De waarde van de grond is bepaald op
€ 3.174,88. Volgens de vrouw is dit het enige perceel dat zij heeft in Griekenland.
De man betwijfelt of er niet nog meer percelen zijn in Griekenland. Hij heeft zich ter zitting gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De overgelegde waardebepaling is gedateerd september 1999. De rechtbank is van oordeel dat de huidige waarde door partijen dient te worden getaxeerd. De rechtbank zal het perceel dan wel de percelen in Griekenland toedelen aan de vrouw, onder de verplichting van de vrouw de helft van de huidige waarde aan de man te voldoen.
Ten aanzien van 12: de rekening-courantschuld aan [bedrijfsnaam] B.V. en 13: de credit card schuld
Schulden komen niet voor verdeling in aanmerking omdat een schuld geen goed is zoals bedoeld in artikel 3:182 BW. Verder is het niet mogelijk om wijzigingen aan te brengen in de aansprakelijkheid van beide (ex-)echtgenoten tegenover schuldeisers zoals dat is geregeld in artikel 1:102 BW.
In de onderlinge verhouding tussen de echtgenoten geldt op grond van artikel 1:100 BW het volgende. Voor zover bij de ontbinding van de gemeenschap de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, worden deze schulden door beide (ex-)echtgenoten voor een gelijk deel gedragen, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid – mede in verband met de aard van de schulden – een andere draagplicht voortvloeit. Als één van de (ex)echtgenoten wordt aangesproken door een schuldeiser en hierdoor meer heeft bijgedragen in de schuld dan het gedeelte dat hem of haar aangaat, dan heeft hij of zij voor dit meerdere op grond van artikel 6:10 BW een regresrecht op de andere (ex-)echtgenoot.
De man en de vrouw zijn het erover eens dat de rekening-courantschuld op de peildatum tot de gemeenschap behoort. Partijen zijn het er voorts over eens dat zij ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de rekening-courantschuld. De vrouw heeft aangegeven dat zij haar deel van de schuld uit de overwaarde van de woning zal voldoen. De man heeft ter zitting verklaard dat hij in zijn hoedanigheid van directeur grootaandeelhouder van [bedrijfsnaam] B.V. niet gelijk van de vrouw haar helft van de rekening-courantschuld zal opeisen. De rechtbank gaat ervan uit dat de man zich aan deze toezegging houdt.
Ten aanzien van de credit card schuld stelt de vrouw zich op het standpunt dat zij hiervan geen bewijs heeft gezien. De man stelt zich op het standpunt dat deze schuld gedeeld dient te worden. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van bovenstaand uitgangspunt. Indien en voor zover de credit card schuld aanwezig was op de peildatum, dient ieder van partijen de helft van deze schuld voor zijn dan wel haar rekening te nemen. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Verzoeken ten aanzien van “overbedeling”
De vrouw heeft nog verzocht het bedrag vast te stellen dat de man aan de vrouw dient te voldoen uit hoofde van de verdeling en de man te veroordelen dit aan de vrouw te betalen. De rechtbank stelt op basis van bovenvermelde verdeling vast dat nog niet op alle punten duidelijkheid is verkregen omtrent de waardes van de bestanddelen. De rechtbank is dan ook niet in staat een overbedelingsvordering zoals door de vrouw is verzocht vast te stellen. Dit verzoek van de vrouw zal dan ook worden afgewezen.
De man heeft in dit kader verzocht te bepalen dat de partij die met de verzochte verdeling wordt overbedeeld de helft van het bedrag van de overbedeling aan de andere partij dient uit te keren in geld.
De rechtbank heeft zoals hierboven weergegeven per bestanddeel de verdeling vastgesteld. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen met deze beschikking in de hand de verdeling zelfstandig kunnen afwikkelen. De rechtbank ziet geen aanleiding om nog afzonderlijk te bepalen dat de partij die met de verzochte verdeling wordt overbedeeld de helft van het bedrag van de overbedeling aan de andere partij dient uit te keren in geld, zodat dit verzoek van de man zal worden afgewezen.
Verzoek van de vrouw ten aanzien van het overleggen van financiële bescheiden
De vrouw heeft verzocht de man te gelasten om saldi-overzichten van alle bankrekeningen die tot zijn beschikking staan per peildatum in het geding te brengen, alsmede de aangiften inkomstenbelasting 2016 en 2017 van hemzelf en van de vrouw en de jaarrekening met toelichting 2017 van de vennootschap [bedrijfsnaam] B.V.
De man heeft een aantal van de genoemde bescheiden in het geding gebracht. In het kader van de verdeling is reeds overwogen dat partijen elkaar over en weer inzicht dienen te verschaffen in de saldi van de bankrekeningen per de peildatum. De rechtbank gaat ervan uit dat beide partijen dit zullen doen. Voorts zullen de ondernemingen van de man worden getaxeerd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de man nog nader te verplichten stukken in het geding te brengen. De rechtbank zal dit verzoek van de vrouw dan ook afwijzen.
De proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [huwelijksplaats] , Griekenland op [huwelijksdatum ] 1994;
*
bepaalt dat de man, met ingang van heden, voor de kosten van levensonderhoud en studie van de jong-meerderjarige [Y3] geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] , zal betalen een bedrag van € 667,- per maand, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
*
bepaalt dat de man, met ingang van het moment waarop de twee woningen van partijen zijn verkocht en geleverd aan derden (dan wel het moment waarop de woning aan de [adres ew 1] aan de man is overgedragen en de andere woning is verkocht en geleverd aan een derde) en waarbij de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 1.173,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
bepaalt dat de vrouw jegens de man bevoegd is de bewoning van de woning te ( [postcode] ) [plaats ew] [adres ew 1] , en het gebruik van de zaken die behoren bij deze woning en tot de inboedel daarvan, voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking, mits deze woning op het ogenblik van die inschrijving door de vrouw wordt bewoond en aan de man uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt;
*
stelt de verdeling van de huwelijksgemeenschap als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
1. aan de man worden toebedeeld:
1.1
de helft van de overwaarde (dat wil zeggen de verkoopprijs van de echtelijke woning, minus de hoogte van de hypothecaire lening(en) per de datum van de overdracht en de verkoopkosten, plus de waarde van de kapitaalpolis bij Universal leven Allianz met nummer [nr. 1] per datum van de overdracht) van de verkoop van de woning in [adres ew 1] , [woning partijen] [huisnr] , waarbij geldt dat, indien sprake is van een onderwaarde, de man voor de helft draagplichtig is voor de resterende hypotheekschuld;
1.2
de helft van de waarde van de kapitaalpolis met nummer [nr. 2] bij Nationale Nederlanden;
1.3
de aandelen van [bedrijfsnaam] B.V., dan wel [BV2] B.V., dan wel [BV3] B.V., onder de verplichting de helft van de conform de overwegingen in deze beschikking te bepalen waarde aan de vrouw te voldoen;
1.4
de banksaldi op de op naam van de man staande bankrekeningen (in ieder geval ING [nr. 3] en een rekening bij Akbank) per de peildatum van 11 april 2018, onder de verplichting de helft van die banksaldi aan de vrouw te voldoen;
1.5
de helft van de inboedel;
1.6
de helft van het per peildatum aanwezige goud en de per die datum aanwezige sieraden;
2. aan de vrouw worden toebedeeld:
2.1
de helft van de overwaarde (dat wil zeggen de verkoopprijs van de echtelijke woning, minus de hoogte van de hypothecaire lening(en) per de datum van de overdracht en de verkoopkosten, plus de waarde van de kapitaalpolis bij Universal leven Allianz met nummer [nr. 1] per datum van de overdracht) van de verkoop van de woning in [adres ew 1] [woning partijen] [huisnr] , waarbij geldt dat, indien sprake is van een onderwaarde, de vrouw voor de helft draagplichtig is voor de resterende hypotheekschuld;
2.2
de helft van de waarde van de kapitaalpolis met nummer [nr. 2] bij Nationale Nederlanden;
2.3
de banksaldi op de op naam van de vrouw staande bankrekeningen (in ieder geval ING [nr. 4] ) per de peildatum van 11 april 2018, onder de verplichting de helft van die banksaldi aan de man te voldoen;
2.4
de auto Suzuki Swift, onder de verplichting van de vrouw € 3.800,-, zijnde de helft van de waarde, aan de man te voldoen;
2.5
de helft van de inboedel;
2.6
de helft van het per peildatum aanwezige goud en de per die datum aanwezige sieraden;
2.7
het perceel dan wel de percelen in Griekenland, onder de verplichting van de vrouw de helft van de huidige conform de overwegingen in deze beschikking te bepalen waarde aan de man te voldoen;
bepaalt dat in het kader van de verdeling de echtelijke woning aan de [adres ew 1] in [plaats ew] , nadat een door partijen op de in deze beschikking weergegeven wijze gekozen makelaar de woning heeft getaxeerd, aan de man zal worden toegedeeld voor deze getaxeerde waarde, onder de voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening(en) die op deze woning rusten, waarbij de overwaarde bij helfte wordt verdeeld (dan wel de onderwaarde bij helfte wordt gedragen);
bepaalt dat, wanneer de man niet in staat is het aandeel van de vrouw in de eigendom van de echtelijke woning over te nemen en/of er niet in slaagt de vrouw te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening(en) die op deze woning rusten, deze woning wordt verkocht via de gekozen makelaar aan een derde, waarbij de overwaarde tussen partijen bij helfte wordt verdeeld (dan wel de onderwaarde bij helfte wordt gedragen);
bepaalt dat partijen de saldi van nog op te heffen gezamenlijke bankrekeningen bij ING ( [nr. 5] ) en bij Akbank bij helfte zullen verdelen;
bepaalt dat ieder van partijen de helft van de rekening-courant schuld aan [bedrijfsnaam] B.V. voor zijn dan wel haar rekening neemt;
bepaalt dat – voor zover aanwezig op de peildatum – ieder van partijen de helft van de credit card schuld voor zijn dan wel haar rekening dient te nemen;
*
verklaart deze beschikking tot zover – met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I. Zetstra, C.G. Meeder en M.J.C. Dijkstra, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. M.T.E. Krijger-van Huut als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 maart 2019.