ECLI:NL:RBDHA:2019:2792

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2019
Publicatiedatum
21 maart 2019
Zaaknummer
7342040 \ CV EXPL 18-5083
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. [naam]
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en tarief verloren kaart na onrechtmatig verlaten parkeerfaciliteit

In deze civiele zaak vordert eiser, een exploitant van parkeeraccommodaties, betaling van een tarief voor een verloren parkeerkaart en schadevergoeding van gedaagde, die op 17 april 2018 de parkeerfaciliteit onrechtmatig heeft verlaten door middel van 'treintje rijden'. Eiser stelt dat gedaagde in strijd heeft gehandeld met de algemene voorwaarden, die het verlaten van de parkeerfaciliteit zonder geldig parkeerbewijs verbieden. Gedaagde betwist de vordering en voert aan dat hij niet de bestuurder was van het voertuig en dat eiser niet alle relevante feiten heeft gepresenteerd. De kantonrechter heeft de vordering van eiser toegewezen, met uitzondering van het verloren kaarttarief, en gedaagde veroordeeld tot betaling van € 354,45, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde als kentekenhouder verantwoordelijk is voor het handelen van de bestuurder en dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn. De vordering in reconventie van gedaagde is afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Zittingsplaats Leiden
HH
Rolnr.: 7342040 \ CV EXPL 18-5083
Datum: 6 maart 2019

Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

[eiser]
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. [naam] ,
tegen

[gedaagde]

wonende te [plaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
procederende in persoon.
Partijen worden aangeduid als [eiser] ” en “ [gedaagde] ”.

Procedure

De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 8 november 2018 met producties,
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie, met producties en de aantekening van de mondelinge aanvulling,
  • de akte overleggen extra stukken ten behoeve van de comparitie van partijen van [eiser] , met producties,
  • de brief van 18 januari 2019 waarbij door [eiser] een DVD is gedeponeerd.
Na conclusie van antwoord in conventie, eis in reconventie, is een inlichtingen- en schikkingscomparitie gelast. De comparitie is gehouden op 5 februari 2019; van het verhandelde is aantekening gehouden.

Feiten

Op grond van de onweersproken inhoud van de stukken gaat de kantonrechter van het volgende uit.
[eiser] exploiteert en beheert parkeeraccommodaties in onder meer Nederland, waaronder de accommodatie [locatie] . [eiser] biedt daar tegen betaling parkeer-plaatsen aan.
Art. 5.9 van de algemene voorwaarden van [eiser] luidt:
De parkeerder en zijn voertuig dienen de parkeerfaciliteit uitsluitend te verlaten met gebruikmaking van een geldig, door [eiser] geaccepteerd parkeerbewijs of middel.
Het zonder gebruikmaking van een geldig door [eiser] geaccepteerd parkeerbewijs of middel verlaten van de parkeerfaciliteit is onder geen beding toegestaan. De parkeerder is in dat geval het door [eiser] voor de betreffende parkeerfaciliteit vastgestelde tarief "verloren kaart" verschuldigd (afhankelijk van de parkeerfaciliteit bedraagt dit éénmaal, tweemaal of driemaal het geldende dagtarief) vermeerderd met een bedrag aan aanvullende schadevergoeding ad € 300,-- en zulks onverminderd de rechten van [eiser] tot het vorderen van overige daadwerkelijk geleden (gevolg-)schade. Het hiervoor genoemde tarief "verloren kaart" laat onverlet het recht van [eiser] om de parkeerder de werkelijke parkeerkosten in rekening te brengen mochten die hoger zijn dan het tarief "verloren kaart".
Art. 6.4 van de algemene voorwaarden van [eiser] luidt:
Het zonder voorafgaande betaling van het verschuldigde parkeergeld met het voertuig verlaten van de parkeerfaciliteit, bijvoorbeeld door middel van het zogenoemde "treintje rijden" waarbij de parkeerder direct achter zijn voorganger onder de slagboom doorrijdt,
is onder geen beding toegestaan. De parkeerder is in dat geval het door [eiser] voor de betreffende parkeerfaciliteit vastgestelde tarief "verloren kaart" verschuldigd (afhankelijk van de parkeerfaciliteit bedraagt dit éénmaal, tweemaal of driemaal het geldende dagtarief) vermeerderd met een bedrag aan aanvullende schadevergoeding ad € 300,-- en zulks onverminderd de rechten van [eiser] tot het vorderen van overige daadwerkelijk geleden (gevolg-)schade. Het hiervoor genoemde tarief "verloren kaart" laat onverlet het recht van [eiser] om de parkeerder de werkelijke parkeerkosten in rekening te brengen mochten die hoger zijn dan het tarief "verloren kaart".
Op 17 april 2018 om 15.21 uur heeft een [auto] met kenteken [kenteken] de parkeeraccommodatie [locatie] verlaten door direct achter een voorganger aan te rijden zonder daarbij een geldig parkeerbewijs te gebruiken. Het kenteken van dit voertuig stond op dat moment op naam van [gedaagde] geregistreerd.
Bij brief van 25 mei 2018 heeft [eiser] [gedaagde] -kort samengevat- laten weten dat met het voertuig met kenteken [kenteken] middels 'treintje rijden' de parkeeraccommodatie [locatie] is verlaten, en heeft zij [gedaagde] gesommeerd een bedrag van
€ 450,00 aan haar te voldoen terzake schadevergoeding en 'tarief verloren kaart'.
Na een verzoek van [gedaagde] om meer informatie heeft [eiser] [gedaagde] op 10 augustus 2018 bij e-mail bericht dat bij het nogmaals bekijken van de beelden is gebleken dat te zien is dat is geprobeerd gebruik te maken van een parkeerkaart, maar dat deze niet is aangenomen, waarna niet is geprobeerd contact op te nemen met [eiser] door het drukken op de hulpknop.
[eiser] heeft in reactie op een e-mail van [gedaagde] bij e-mail van 28 augustus 2018 de door haar gevorderde schadevergoeding nader toegelicht.
Naar aanleiding van een e-mail van 2 oktober 2018 van [gedaagde] , waarin hij onder meer laat weten dat waarschijnlijk [naam] de bestuurster was, heeft [eiser] [gedaagde] bij e-mail van 3 oktober 2018 verzocht om de (adres)gegevens van de bestuurder en een verklaring van diegene dat hij/zij de bestuurder was (of ander bewijs dat hij/zij de auto bestuurde). Voorts diende de bestuurder zich ook zelf (per e-mail) tot [eiser] te wenden.
Omdat [gedaagde] het kaartje had betaald en daar bewijs van had overgelegd, laat [eiser] weten haar vordering met het verloren kaarttarief ad € 150,00 te verminderen.

Vordering

[eiser] vordert bij dagvaarding om [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van € 150,00 tarief verloren kaart, € 300,00 schadevergoeding en
€ 67,50 buitengerechtelijke kosten, in totaal derhalve € 517,50, welk bedrag zij om haar moverende redenen matigt tot € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van pleging, althans van verzuim, en de proceskosten.
[eiser] legt aan haar vordering ten grondslag dat tussen haar en [gedaagde] een parkeerovereenkomst tot stand is gekomen onder toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van [eiser] , dat [gedaagde] op 17 april 2018 de parkeeraccommodatie [locatie] op onjuiste wijze heeft verlaten door middel van "treintje rijden", waarmee [gedaagde] de artikelen 5.9 en 6.4 van de algemene voorwaarden heeft overtreden, waardoor [gedaagde] de schadevergoeding en het verloren-kaarttarief verschuldigd is geworden.

Verweer in conventie, eis in reconventie

[gedaagde] voert gemotiveerd verweer, welk verweer voor zover relevant hierna bij de beoordeling nader zal worden besproken.
In reconventie stelt [gedaagde] dat de zaak een zeer belastende ervaring is geweest.
De verdediging heeft hem veel tijd gekost en heeft daardoor veel schade opgeleverd.
[gedaagde] wil daarom veroordeling van [eiser] tot betaling van een bedrag van € 200,00 als schadevergoeding.

Beoordeling

in conventie

artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
[gedaagde] voert aan dat [eiser] heeft gehandeld in strijd met artikel 21 Rv door niet alle feiten volledig aan te voeren en niet alle relevante stukken in het geding te brengen.
De kantonrechter gaat aan dit verweer voorbij. Het was voor [gedaagde] door hetgeen in de dagvaarding is vermeld en door de bij dagvaarding gevoegde stukken voldoende duidelijk, of had dit althans kunnen zijn, waar de onderhavige vordering betrekking op heeft.
Nu [gedaagde] niet in zijn verweer is geschaad door het zijdens [eiser] niet overleggen van alle op de zaak betrekking hebbende stukken, ziet de kantonrechter geen aanleiding om daaraan gevolgen te verbinden.
bestuurder voertuig
Volgens [gedaagde] was niet hij de bestuurder van het voertuig waarmee de garage van [eiser] is verlaten, maar had hij de auto uitgeleend aan [naam] .
Zoals onder de feiten weergegeven, heeft [eiser] [gedaagde] bij e-mail van 3 oktober 2018 verzocht om de gegevens van de bestuurder en een verklaring van diegene dat hij/zij de bestuurder was. Voorts diende de bestuurder zich ook zelf (per e-mail) tot [eiser] te wenden.
Vast staat dat [gedaagde] niet aan dit verzoek heeft voldaan. Tijdens de comparitie van partijen heeft [gedaagde] medegedeeld dat dit het gevolg was van de wijze van reageren van [eiser] . [eiser] had om de gegevens verzocht, maar ging heel kort daarna al dagvaarden. Door de drukke werkzaamheden van [gedaagde] was die termijn voor hem veel te kort, aldus [gedaagde] .
De kantonrechter verwerpt dit verweer. De dagvaarding is aan [gedaagde] uitgereikt op 8 november 2018, zodat [gedaagde] meer dan een maand de tijd heeft gehad om de gegevens van de bestuurder aan [eiser] door te geven. Daar komt bij dat de bestuurder volgens [gedaagde] zijn partner was, zodat het achterhalen van haar gegevens, zoals naam, geboortedatum en adres, en het aan haar vragen van een verklaring, nauwelijks tijd hoefde te kosten.
Hij heeft dit alles echter nagelaten en hij heeft zelfs tijdens deze procedure niet onderbouwd dat een ander dan hijzelf bestuurder was.
Het moet er derhalve voor gehouden worden dat [gedaagde] als kentekenhouder de bestuurder was en daarmee de contractpartij.
algemene voorwaarden
[gedaagde] voert aan dat hij niet de bestuurder was en daarom niet akkoord is gegaan met de algemene voorwaarden. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, namelijk dat het ervoor gehouden moet worden dat [gedaagde] wel de bestuurder was, wordt dit verweer van [gedaagde] verworpen.
Voorts betoogt [gedaagde] dat het voor de ingang van de betreffende parkeeraccommodatie erg druk is en er vaak een file staat: hierdoor is het fysiek onmogelijk
nietakkoord te gaan met de algemene voorwaarden. Bovendien zijn de voorwaarden pas zichtbaar als je feitelijk al binnen staat.
[gedaagde] heeft niet weersproken dat bij iedere ingang van de parkeeraccommodatie voorafgaand aan het binnenrijden de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van [eiser] kenbaar wordt gemaakt door middel van een informatiebord zodat hem een redelijke mogelijkheid is geboden van de voorwaarden kennis te nemen. Indien een bestuurder niet akkoord wenst te gaan met die voorwaarden, zal hij, hoe lastig dat wellicht in de praktijk ook mag zijn, de garage weer moeten verlaten zonder gebruikmaking ervan.
Dit heeft [gedaagde] niet gedaan en daarmee heeft hij ingestemd met de algemene voorwaarden van [eiser] . De kantonrechter acht deze dan ook van toepassing op de tussen partijen gesloten overeenkomst.
"treintje rijden"
Tussen partijen staat vast dat door [gedaagde] is betaald voor het parkeren en dat het parkeerkaartje is aangeboden bij het uitrijden. Volgens [gedaagde] werd het kaartje echter niet geaccepteerd, waardoor de noodzaak ontstond om "treintje te rijden".
[eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde] gebruik had dienen te maken van de hulpknop, die in iedere parkeeraccommodatie aanwezig is. [gedaagde] heeft als verweer aangevoerd dat nergens stond aangegeven hoe te handelen wanneer het parkeerkaartje niet wordt geaccepteerd, hetgeen door [eiser] wordt betwist.
Wat hier ook van zij, ook als nergens wordt verwezen naar een hulpknop, vormt dit geen reden om de garage door "treintje te rijden" te verlaten. Een bestuurder kan op zo'n moment ook telefonisch contact opnemen met [eiser] om tot een oplossing van het probleem te komen. Door toch te kiezen voor het "treintje rijden" is bewust gekozen voor het verlaten van de garage op een voor anderen gevaarlijke wijze die bovendien in strijd is met de algemene voorwaarden.
Het verweer van [gedaagde] over de noodzaak van het op deze wijze verlaten van de garage, wordt derhalve verworpen.
schade
[gedaagde] heeft tot slot betoogd dat [eiser] haar schade onvoldoende heeft gespecificeerd.
Ook aan dit verweer wordt voorbij gegaan. Zowel in de e-mail van 28 augustus 2018 als in de dagvaarding heeft [eiser] onderbouwd op welke wijze zij schade heeft geleden door het handelen van [gedaagde] .
De hoogte van de schadevergoeding volgt voorts uit art. 5.9 en 6.4 van de algemene voorwaarden.
conclusie
Gelet op al het voorgaande kan aan [eiser] worden toegewezen het bedrag van de schadevergoeding ad € 300,00. Het bedrag van € 150,00 terzake verloren kaarttarief is, voor zover [eiser] dit onderdeel van haar vordering handhaaft, niet toewijsbaar. [eiser] heeft bij e-mail van 2 oktober 2018 [gedaagde] immers laten weten dit bedrag niet meer van hem te vorderen.
[gedaagde] heeft de buitengerechtelijke kosten niet betwist. [eiser] heeft op 25 mei 2018 de zogenaamde 14-dagen brief verzonden, waarmee zij heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
De buitengerechtelijke kosten zijn dan ook toewijsbaar, zij het over het toe te wijzen bedrag van € 300,00 hetgeen neerkomt op een bedrag van € 54,45 (inclusief btw).
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] in de proceskosten worden veroordeeld.
in reconventie
Gelet op hetgeen in conventie is overwogen, wordt de vordering in reconventie afgewezen.
[gedaagde] zal ook hier als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

Beslissing

De kantonrechter:
in conventie
- veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen € 354,45, vermeerderd met de wettelijke rente over € 300,00 vanaf 17 april 2018 en over € 54,45 vanaf 8 november 2018, telkens tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 347,21, waaronder begrepen € 144,00 voor gemachtigdensalaris, onverminderd de eventueel over deze kosten verschuldigde btw;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
- wijst de vordering af;
- veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 18,00 voor gemachtigdensalaris, onverminderd de eventueel over deze kosten verschuldigde btw.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. [naam] en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 maart 2019.