ECLI:NL:RBDHA:2019:2782

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2019
Publicatiedatum
21 maart 2019
Zaaknummer
AWB 18 / 7479
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning voor Servische eisers op basis van middelenvereiste en belangenafweging onder artikel 8 EVRM

In deze zaak hebben eisers, een Servische vrouw en man, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, gericht op verblijf als familie- of gezinslid bij hun referent, die inmiddels de Nederlandse nationaliteit heeft. De aanvraag werd afgewezen op basis van het middelenvereiste, omdat de referent niet zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de referent een Wajong-uitkering ontvangt en dat zijn inkomsten als zelfstandig ondernemer niet duurzaam zijn. De eisers voerden aan dat de afwijzing in strijd was met artikel 8 van het EVRM, omdat zij door terugkeer naar Servië ernstig in hun ontwikkeling zouden worden beperkt. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder terecht had geoordeeld dat de belangenafweging in het nadeel van eisers was uitgevallen, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag van eisers terecht was en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een 'fair balance' in de belangenafweging tussen het privéleven van de vreemdeling en het algemeen belang van de Nederlandse samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/7479
V-nummers: [nummer 1] en [nummer 2]

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2019 in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

[naam 2] , eiser,
gezamenlijk: eisers,
gemachtigde: mr. M.S. Yap,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 11 september 2018 (het bestreden besluit).
Op 24 december 2018 heeft verweerder een verweerschrift uitgebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2019. Eisers zijn verschenen bij hun gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verder was aanwezig [naam 3] , de vader van eisers (hierna: referent).
Op 9 januari 2019 heeft verweerder een aanvullend verweerschrift uitgebracht.

Overwegingen

1. Eiseres, geboren op [geboortedatum] , en eiser, geboren op [geboortedatum 2] , bezitten de Servische nationaliteit. Zij hebben eerder een aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf ingediend in het kader van de procedure Toegang en Verblijf, die door verweerder bij besluit van 16 september 2014 is afgewezen. Het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 25 februari 2016 [1] ongegrond verklaard.
2. Op 20 november 2017 hebben eisers de onderhavige aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingediend met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij referent’. Referent bezit inmiddels de Nederlandse nationaliteit.
Op 8 februari 2018 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
3. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eisers daartegen ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat referent niet zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt. Referent heeft een Wajong-uitkering, waardoor hij een beroep doet op de openbare kas. Omdat het UWV [2] heeft geoordeeld dat referent arbeidsmogelijkheden heeft, is hij niet vrijgesteld van het middelenvereiste. De inkomsten die referent genereert als zelfstandig ondernemer zijn niet duurzaam. Hij is een startende ondernemer. Er bestaat geen aanleiding om op grond van artikel 4:84 van de Awb [3] af te wijken van het middelenvereiste. Verder is de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM [4] .
4. Eisers voeren aan dat referent geen onredelijke last vormt voor de publieke middelen. Het is hem ondanks inspanningen niet gelukt is om werk te vinden. In dat kader verwijzen eisers naar arrest Chakroun [5] van het HvJ [6] . Verder betogen eisers dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in hun voordeel dient uit te vallen. Zij worden ernstig in hun ontwikkeling beperkt als zij naar Servië moeten terugkeren. Door hun verblijf van bijna vier en twee jaar in Nederland zijn zij volledig geworteld in de Nederlandse samenleving en hebben zij geen banden meer met Servië. Verweerder heeft daar onvoldoende rekening mee gehouden.
Tot slot hebben eisers op 8 januari 2019 een beroep gedaan op het arrest Chavez-Vilchez [7] van het HvJ, omdat op 7 januari 2019 in Nederland een zusje (dochter van referent) is geboren met de Nederlandse nationaliteit. Eisers stellen dat er nu een extra belemmering bestaat om het gezinsleven in Servië uit te oefenen, omdat het zusje genoodzaakt zal worden om de Europese Unie te verlaten. Dit is in strijd met het Unierecht.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ter zitting is gebleken dat niet langer in geschil is dat referent niet zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat referent niet voldoet aan het middelenvereiste, waardoor de verblijfsvergunning niet kan worden verleend. Dat referent geen onredelijke last vormt voor de publieke middelen, maakt niet dat hij wel voldoet aan het middelenvereiste.
Het beroep op het arrest Chakroun faalt, omdat niet gebleken is dat referent beschikt over stabiele en regelmatige inkosten.
6. Er is verder niet gebleken van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb, die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
7. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
8. Niet in geschil is dat sprake is van familie- of gezinsleven tussen eisers en referent. Ter beoordeling ligt voor of verweerder de belangenafweging in het nadeel van eisers heeft mogen laten uitvallen.
9. Zoals volgt uit de jurisprudentie van het EHRM, onder meer het arrest Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland van 31 januari 2006 [8] en de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (bijvoorbeeld de uitspraak van 5 oktober 2015 [9] ), moet bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op respect voor het privéleven dan wel familie- en gezinsleven een “fair balance” worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken. Bij deze afweging komt verweerder een zekere beoordelingsruimte toe.
De rechtbank moet toetsen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dit het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een 'fair balance' tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van het privéleven en familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Deze maatstaf impliceert een enigszins terughoudende toetsing.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de belangenafweging alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat referent niet voldoet aan het middelenvereiste, dat hij met eisers in Nederland familieleven is gaan uitoefenen zonder dat zij hier mochten verblijven, dat eisers nog maar kort in Nederland verblijven, dat zij erg jong en niet geworteld zijn, dat referent en zijn echtgenote een Servische achtergrond hebben waardoor eisers bekend zijn met de Servische taal en cultuur, dat hun moeder deels in Servië verblijft, dat hun grootmoeder in Servië woont en dat er geen objectieve belemmering bestaat om het familieleven in Servië uit te oefenen. Eisers hebben het vorenstaande niet weerlegd met hun verwijzing naar de brief van Basisschool De Horizon van 23 januari 2018. Dat eisers in Nederland naar school gaan is door verweerder meegewogen in de belangenafweging. Dat de omstandigheden in Servië, waaronder het onderwijs, minder gunstig zijn dan in Nederland kan niet tot een ander leiden, omdat eisers daarin niet verschillen van hun landgenoten.
Verweerder heeft zich daarom niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat aan het belang van de Nederlandse staat meer gewicht toekomt dan aan het belang van eisers bij het uitoefenen van familie- en of gezinsleven met referent hier te lande.
Ook heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat het feit dat op 8 januari 2019 in Rotterdam een zusje is geboren met de Nederlandse nationaliteit, niet betekent dat de belangenafweging anders dient uit te vallen. Nog daargelaten dat niet eerder is aangekondigd dat de moeder van eisers in verwachting was, betekent de geboorte van dit kind op zichzelf niet dat het familieleven niet (meer) kan worden uitgeoefend in Servië.
11. Uit rechtsoverweging 75 tot en met 77 van het arrest Chavez-Vilchez volgt
dat een onderdaan van een derde land die een afgeleid verblijfsrecht wenst te krijgen, alle gegevens dient te verschaffen aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of aan de voorwaarden voor toepassing van die bepaling is voldaan, in het bijzonder die gegevens die aantonen dat bij weigering van een verblijfsrecht het kind het grondgebied van de Unie zou moeten verlaten. Vervolgens is het aan verweerder om aan de hand van de door de onderdaan van een derde land verstrekte gegevens het nodige onderzoek te doen om vast te stellen waar de ouder, die onderdaan van die lidstaat is, woont en om te onderzoeken in de eerste plaats, of die ouder daadwerkelijk alleen de dagelijkse daadwerkelijke last voor het kind kan en wil dragen en, in de tweede plaats, of er al dan niet een zodanige afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen het kind en de ouder die onderdaan is van een derde land dat het kind bij weigering van een verblijfsrecht aan deze ouder het effectieve genot van de essentie van de aan de status van burger van de Unie ontleende rechten zou worden ontzegd doordat het genoopt zou zijn het grondgebied van de Unie in zijn geheel te verlaten.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers met het enkel overleggen van de Nederlandse geboorteakte van het zusje, zonder het verstrekken van nadere gegevens, niet aan de op hen rustende bewijslast hebben voldaan. Uit het overleggen van de geboorteakte volgt immers niet dat het Nederlandse zusje bij het vertrek van eisers het grondgebied van de lidstaten zal moeten verlaten. Verder is onduidelijk waar de moeder van de kinderen haar gebruikelijke verblijfplaats heeft en hoe de zorg van het kind wordt geregeld. Het beroep op het arrest Chavez-Vilchez slaagt dan ook niet.
13. Verweerder heeft de aanvraag van eisers terecht afgewezen.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

2.Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
3.Algemene wet bestuursrecht
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.ECLI:EU:C:2010:117
6.het Hof van Justitie van de Europese Unie
7.ECLI:EU:C:2017:354
8.nr. 50435/99, www.echr.coe.int