ECLI:NL:RBDHA:2019:2780

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2019
Publicatiedatum
21 maart 2019
Zaaknummer
AWB 19 / 340
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen voor machtigingen tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak hebben eisers, die de Somalische nationaliteit claimen, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin hun aanvragen voor machtigingen tot voorlopig verblijf (mvv's) in het kader van nareis zijn afgewezen. De aanvragen werden ingediend door referente, de dochter van eisers, die op 18 december 2017 de aanvragen indiende. De staatssecretaris heeft de aanvragen afgewezen op 25 januari 2018, met als argument dat eisers niet in aanmerking komen voor mvv's omdat referente op het moment van haar asielaanvraag op 7 oktober 2016 meerderjarig was. Eisers betwisten deze conclusie en stellen dat referente ten tijde van de aanvraag minderjarig was, en dat er sprake is van bewijsnood omdat zij geen nieuwe documenten kunnen verkrijgen die hun stelling onderbouwen.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht heeft aangenomen dat referente meerderjarig was ten tijde van de asielaanvraag, gebaseerd op de UNHCR-registratie. De rechtbank oordeelt dat eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd om aan te tonen dat referente op de relevante datum minderjarig was. Bovendien is er geen bewijs geleverd dat eisers of referente hebben geprobeerd om identificerende documenten te verkrijgen via de Somalische autoriteiten. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris het bezwaar van eisers kennelijk ongegrond heeft mogen verklaren en dat de aanvragen terecht zijn afgewezen. Het beroep van eisers wordt ongegrond verklaard, zonder dat er aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/340
V-nummers: [nummer 1] , [nummer 2]

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2019 in de zaak tussen

[naam] , eiser en
[naam 2] , eiseres,
gezamenlijk te noemen eisers,
gemachtigde: mr. R. Deniz,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 20 december 2018 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2019. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Ter zitting aanwezig was [naam 3] referente, en C. Atrushi, tolk.

Overwegingen

1. Eisers hebben gesteld de Somalische nationaliteit te hebben. Op 18 december 2017 heeft referente, de gestelde dochter van eisers, namens hen aanvragen ingediend tot verlening van machtigingen tot voorlopig verblijf (mvv’s) in het kader van nareis. Op 25 januari 2018 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eisers kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat eisers niet in aanmerking komen voor mvv’s, omdat zij niet onder de reikwijdte vallen van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Mvv’s worden volgens dit artikel alleen verleend aan de ouders van de statushouder die minderjarig was op het moment dat hij of zij in Nederland de asielaanvraag indiende. Referente is geboren op 1 januari 1996. Op het moment dat zij een asielaanvraag indiende op 7 oktober 2016 was zij meerderjarig.
3. Eisers voeren aan dat zij wel in aanmerking dienen te komen voor mvv’s onder de voorgenoemde bepaling. Referente is geboren op [geboortedatum 2] 2000, en was ten tijde van haar asielaanvraag minderjarig. Verweerder is ten onrechte uitgegaan van de geboortedatum [geboortedatum] 1996. Referente is destijds in Yemen foutief geregistreerd bij de UNHCR [1] door eiseres zodat zij kon gaan werken. Het is voor eisers en referente niet meer mogelijk om deze geregistreerde geboortedatum bij de UNHCR aan te passen. Bij de Italiaanse autoriteiten is referente wel onder haar juiste geboortejaar geregistreerd. Daarnaast heeft referente reeds tijdens haar asielprocedure opgemerkt dat zij is geboren op [geboortedatum 2] 2000.
Voor eisers of referente is het niet mogelijk om nieuwe documenten te verkrijgen. Indien referente niet wordt gevolgd in haar gestelde geboortedatum is er sprake van bewijsnood. In dat geval dient verweerder een leeftijdsonderzoek te starten. Eisers verwijzen daarbij naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 9 november 2017 [2] .
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. In artikel 29, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw is bepaald dat een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan worden verleend aan de ouder van de vreemdeling die al in Nederland een asielvergunning heeft gekregen, indien die vreemdeling een alleenstaande minderjarige is, zoals bedoeld in artikel 2, aanhef en onder f, van de Gezinsherenigingsrichtlijn [3] .
5. Het peilmoment voor de beoordeling van de minderjarigheid moet gesteld worden op de datum van binnenkomst in Nederland en van indiening van de asielaanvraag. Dit volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 april 2018 in de zaak
A.S. tegen Nederland [4] .
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ervan uit heeft mogen gaan dat referente meerderjarig was ten tijde van haar asielaanvraag. Aan referente is op 23 november 2017 een verblijfsvergunning verleend. Verweerder ging er bij de verlening van de vergunning van uit dat referente is geboren op [geboortedatum] 1996, op basis van een UNHCR-registratie. Referente is niet in beroep gegaan tegen de verblijfsvergunning vanwege de daarin genoemde geboortedatum.
7. Eisers hebben sinds de verlening van de verblijfsvergunning geen nieuwe documenten ingebracht die de gestelde geboortedatum van referente onderbouwen. De stelling van eisers dat verweerder niet van de UNHCR-registratie heeft mogen uitgaan, heeft het standpunt van verweerder niet hoeven veranderen. Eisers hebben immers niet onderbouwd dat eiseres opzettelijk een foutieve geboortedatum heeft geregistreerd bij de UNHCR, of dat eisers op een later moment hebben gepoogd om de door de UNHCR geregistreerde geboortedatum alsnog te veranderen.
8. Eisers hebben gesteld dat er sprake is van bewijsnood, omdat het voor eisers en referente niet mogelijk is om alsnog identificerende documenten te verkrijgen. Niet is gebleken dat eisers of referente hebben geprobeerd om via de Somalische autoriteiten of een Somalische vertegenwoordiging buiten Somalië alsnog aan identificerende documenten te komen. Eisers hebben op zitting gesteld dat het in het algemeen voor mensen uit Somalië lastig is om aan identificerende documenten te komen. Eisers hebben deze stelling echter niet onderbouwd met objectiveerbare bronnen. Verweerder heeft geen bewijsnood hoeven aannemen.
9. Nu eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat referente ten tijde van de aanvraag minderjarig was, en ook geen bewijsnood aannemelijk hebben gemaakt, heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond mogen verklaren. Verweerder heeft daarom geen aanvullend gehoor of leeftijdsonderzoek hoeven aanbieden. Nu verweerder ervan uit mag gaan dat referente is geboren in 1996, vallen eisers niet onder de reikwijdte van artikel 29, tweede lid, van de Vw. Verweerder heeft de aanvragen terecht afgewezen.
10. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. W.H. Mentink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.United Nations High Commissioner for Refugees
3.Ri 2003/86/EG
4.ECLI:EU:C:2018:248