In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 maart 2019 een beschikking gegeven in het kader van een echtscheiding tussen de man, [Y], en de vrouw, [X]. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, waardoor de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. De man heeft verzocht om echtscheiding met nevenvoorzieningen, waaronder de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw vastgesteld, en een zorgregeling goedgekeurd waarbij de kinderen om de week bij de man verblijven.
De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie vastgesteld op € 480,-- per maand per kind, te betalen door de man aan de vrouw. De vrouw had daarnaast verzocht om partneralimentatie, maar dit verzoek is afgewezen omdat de rechtbank oordeelde dat de man geen draagkracht heeft om naast de kinderalimentatie ook een bijdrage voor de vrouw te betalen. De rechtbank heeft de verdeling van de huwelijksgemeenschap besproken, waarbij is vastgesteld dat de peildatum voor de verdeling samenvalt met de aantekening op de huwelijksakte van de echtscheiding. Partijen zijn het erover eens dat de echtelijke woning tot het gemeenschappelijk vermogen behoort en dat deze zo spoedig mogelijk verkocht zal worden.
De rechtbank heeft partijen aangespoord om in onderling overleg tot een verdeling van de huwelijksgemeenschap te komen, en heeft een notaris benoemd voor het geval partijen het niet eens worden. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat gebruikelijk is in familierechtelijke procedures. De beschikking is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 maart 2019.