In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 maart 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een Ethiopische eiser. De eiser had een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid buiten behandeling gesteld. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende had gereageerd op verzoeken om aanvullende informatie die van wezenlijk belang waren voor de beoordeling van zijn aanvraag. De eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen, en zijn opvolgende aanvraag werd als incompleet beschouwd omdat hij niet had gereageerd op verzoeken om informatie. Tijdens de zitting op 21 februari 2019 was de eiser vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris niet aanwezig was. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had voldaan aan de informatieverplichtingen en dat de staatssecretaris terecht had besloten de aanvraag buiten behandeling te stellen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat het aan de eiser was om een nieuwe, toereikende aanvraag in te dienen. De uitspraak werd gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en mr. J. Loonstra, griffier, en werd openbaar gemaakt op 22 maart 2019.