ECLI:NL:RBDHA:2019:2618

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2019
Publicatiedatum
18 maart 2019
Zaaknummer
AWB 18 / 8560
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanvraag EU-verblijfsvergunning langdurig ingezetenen en inburgeringsvereiste

In deze zaak heeft eiser, een Iraakse nationaliteit houder, beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin zijn aanvraag voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen werd afgewezen. De rechtbank heeft op 18 maart 2019 uitspraak gedaan. Eiser betoogde dat de nieuwe inburgeringsvoorwaarden een belemmering vormden voor zijn integratie, omdat hij extra kosten moest maken voor het inburgeringsexamen. De rechtbank oordeelde dat eiser vrijgesteld was van het onderdeel 'oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt', maar dat hij wel het onderdeel 'kennis van de Nederlandse maatschappij' moest behalen. Aangezien eiser dit onderdeel niet had behaald, werd zijn aanvraag terecht afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Eiser werd in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 1.024,- en het betaalde griffierecht van € 170,- moest door verweerder worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/8560
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,
gemachtigde: mr. J.W. van de Wege,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 18 oktober 2018 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 21 februari 2019. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser is geboren op [naam] en heeft de Iraakse nationaliteit. Eiser is sinds 15 juni 2008 in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’. Op 7 april 2018 heeft hij een aanvraag ingediend tot verlening van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. Bij besluit van 13 juni 2018 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Wel heeft verweerder de geldigheidsduur van eisers verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verlengd van 15 juni 2018 tot 15 juni 2023. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en de afwijzing gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet voldoet aan het inburgeringsvereiste. Eiser heeft een NT-2 diploma [1] overgelegd. Sinds 1 januari 2015 is dat diploma echter niet meer voldoende voor vrijstelling van het inburgeringsvereiste dat geldt voor een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen of voor onbepaalde tijd. Eiser dient ook de nieuwe onderdelen van het inburgeringsexamen te halen, namelijk ‘kennis van de Nederlandse maatschappij’ en ‘oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt’.
3. Eiser heeft in beroep betoogd dat de nieuwe voorwaarden een belemmering vormen voor zijn integratie, aangezien hij extra inspanningen moet verrichten en kosten moet maken. De kosten voor het onderdeel ‘oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt’ bedragen € 950,-. Voor het onderdeel ‘kennis van de Nederlandse maatschappij’ zijn waarschijnlijk geen lessen nodig, maar wel moet er voor beide examens nog € 40,- worden betaald, wat betekent dat eiser in totaal € 1.030,- kwijt zal zijn. Afgezet tegen zijn inkomen van € 818,95 per maand is dat een onredelijk zware belasting. Dit is in strijd met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel en het nuttig effect van Richtlijn 2003/109/EG. [2] Eiser verwijst daarbij naar de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaken C. en A. [3] en K. en A. [4] De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Uit artikel 45b, tweede lid, aanhef en onder g, van de Vw [5] volgt dat een aanvraag tot het verlenen van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen kan worden afgewezen indien het inburgeringsexamen (zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet inburgering) niet is behaald.
5. Deze afwijzingsgrond wordt ook wel het inburgeringsvereiste genoemd. Dit is niet hetzelfde als de inburgeringsplicht. Uit artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Inburgering volgt dat eiser inburgeringsplichtig is geworden toen hij in 2008 zijn verblijfsvergunning kreeg. Op grond van artikel 9.1 van het Besluit inburgering is eiser vrijgesteld van de inburgeringsplicht omdat hij beschikt over een NT-2 diploma. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat dit niet betekent dat eiser, om in aanmerking te komen voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, niet meer aan het inburgeringsvereiste hoeft te voldoen. Uit artikel 3.96a, tweede lid, aanhef en onder h, van het Vb [6] volgt namelijk dat ook degene die niet inburgeringsplichtig is, wel de examenonderdelen als bedoeld in artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b en c, van de Wet inburgering dient te behalen. Onderdeel a hoeft niet te worden behaald.
6. Op grond van artikel 7, tweede lid, van de Wet inburgering, bestaat het inburgeringsexamen uit de volgende onderdelen:
a. het participatieverklaringstraject;
b. de examinering van mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal op tenminste het niveau A2 van het Europese Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen, en
c. de examinering van de kennis van de Nederlandse samenleving.
7. In artikel 2.9 en 2.10 van het Besluit inburgering is nader uitgewerkt welke kennis en vaardigheden de inburgeringsplichtige moet hebben om de hiervoor genoemde onderdelen b en c te behalen. Niet in geschil is dat eiser is vrijgesteld van onderdeel b, omdat hij een NT-2 diploma heeft.
8. Op grond van artikel 2.10, eerste lid, van het Besluit inburgering verwerft de inburgeringsplichtige kennis van de Nederlandse samenleving op het niveau van de bij regeling van Onze Minister vast te stellen eindtermen met betrekking tot de volgende onderdelen:
a. kennis van de Nederlandse maatschappij;
b. oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt.
Op grond van het tweede lid is van de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde te verwerven kennis vrijgesteld de persoon die inburgeringsplichtig is geworden voor 1 januari 2015.
9. Het onderdeel ‘oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt’ is vanaf 1 januari 2015 toegevoegd aan het inburgeringsexamen. Degenen die voor 1 januari 2015 inburgeringsplichtig zijn geworden, zijn vanuit het oogpunt van rechtszekerheid vrijgesteld van de nieuwe verplichting zich te oriënteren op de Nederlandse arbeidsmarkt. [7] Omdat eiser voor 1 januari 2015 inburgeringsplichtig is geworden, is hij dus van dit onderdeel vrijgesteld. Dit is in het bestreden besluit niet onderkend. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het niet aan hem, maar aan de DUO [8] is om vast te stellen of eiser in aanmerking komt voor deze vrijstelling. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Op grond van artikel 1 van het Besluit mandaat, volmacht en machtiging DUO Wet- en regelgeving inburgering 2014 wordt mandaat, volmacht en machtiging verleend aan de Directeur-Generaal van de DUO om vrijstellingen en ontheffingen van de inburgeringsplicht te verlenen op grond van de artikelen 2.3, 2.4, 2.5, 2.8, 2.8a en 2.8b van het Besluit inburgering. Artikel 2.10, tweede lid, van het Besluit inburgering wordt in dit mandaatbesluit niet genoemd. Uit de tekst van dit artikel volgt bovendien dat er geen sprake is van beoordelingsruimte. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder daarom moeten vaststellen dat eiser vrijgesteld is van het onderdeel ‘oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt’. Dit betekent dat het besluit in zoverre onrechtmatig is, dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit moet worden vernietigd.
10. De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Hoewel eiser is vrijgesteld van het onderdeel ‘oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt’, dient hij wel het onderdeel ‘kennis van de Nederlandse maatschappij’ te behalen. Niet in geschil is dat hij dit onderdeel niet heeft behaald. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat het stellen van deze voorwaarde in strijd is het met Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel of het nuttig effect van Richtlijn 2003/109/EG. Eiser heeft immers zelf aangegeven dat hij voor het behalen van dit onderdeel waarschijnlijk geen extra lessen nodig heeft en dat de kosten voor het examen € 40,- bedragen. Dit kan geen dusdanige extra inspanning genoemd worden dat sprake is van een belemmering van eisers integratie. Dit betekent dat verweerder eisers aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat hij het onderdeel ‘kennis van de Nederlandse maatschappij’ niet heeft behaald.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op
€ 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 512,- per punt en wegingsfactor 1). Tevens dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,- (duizendvierentwintig euro);
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- (honderdzeventig euro) aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Staatsexamen Nederlands als tweede taal, programma I
2.Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen
3.Arrest van 7 november 2018, C-257/17, ECLI:EU:C:2018:876
4.Arrest van 9 juli 2015, C-153/14, ECLI:EU:C:2015:453
5.Vreemdelingenwet 2000
6.Vreemdelingenbesluit 2000. Dit artikel ziet op aanvragen tot verleningen van verblijfsvergunningen asiel voor onbepaalde tijd, maar is op grond van artikel 3.126 van het Vb van overeenkomstige toepassing op aanvragen tot het verlenen van EU-verblijfsvergunningen voor langdurig ingezetenen
7.Nota van Toelichting bij het Besluit van 16 oktober 2014 tot wijziging van het Besluit inburgering en het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met de toevoeging van een praktijkexamen ten behoeve van de oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt aan het onderdeel kennis van de Nederlandse samenleving en enkele andere wijzigingen, Staatsblad 2014, 404.
8.Dienst Uitvoering Onderwijs