ECLI:NL:RBDHA:2019:2617
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van Syrische statushouder niet-ontvankelijk verklaard wegens internationale bescherming in Griekenland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 januari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Syrische eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had een asielaanvraag ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris niet-ontvankelijk verklaard, omdat de Griekse autoriteiten haar eerder internationale bescherming hadden verleend. De rechtbank oordeelde dat de eiseres, die op 3 januari 2018 haar aanvraag indiende, terug kon keren naar Griekenland, waar zij recht had op bescherming. De rechtbank baseerde haar oordeel op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat men ervan uit kan gaan dat andere EU-lidstaten zich aan hun verdragsverplichtingen houden.
De eiseres voerde aan dat de situatie in Griekenland zodanig was veranderd dat er een reëel risico bestond op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Ze verwees naar een rapport van de Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa, waarin de moeilijke positie van statushouders in Griekenland werd beschreven. De rechtbank oordeelde echter dat de situatie van statushouders in Griekenland niet zodanig was dat deze in strijd was met de mensenrechten. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de asielaanvraag van de eiseres niet-ontvankelijk was.
De rechtbank verklaarde het beroep van de eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter C. van Boven-Hartogh, in aanwezigheid van griffier J. Loonstra. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.