ECLI:NL:RBDHA:2019:2611

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2019
Publicatiedatum
18 maart 2019
Zaaknummer
18_4975
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde aanslag inkomstenbelasting en verzuimboete na niet tijdig indienen aangifte IB/PVV

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2019 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie. Eiser, die niet tijdig aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015 had ingediend, ontving van de Belastingdienst een ambtshalve aanslag en een verzuimboete. Ondanks meerdere herinneringen en aanmaningen heeft eiser pas in de bezwaarfase een aangifte ingediend. De rechtbank oordeelde dat de aanslag berustte op een redelijke schatting van het belastbaar inkomen, en dat eiser niet overtuigend had aangetoond dat de uitspraak op bezwaar onjuist was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat eiser niet had voldaan aan de bewijslast die op hem rustte na het niet tijdig indienen van de aangifte. De opgelegde verzuimboete werd als terecht beschouwd, en er was geen aanleiding voor matiging. De rechtbank concludeerde dat de aanslag en de verzuimboete correct waren opgelegd en dat er geen proceskostenveroordeling volgde. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 18/4975

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

6 maart 2019 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 6 juni 2018 op het bezwaar van eiser tegen de voor het jaar 2015 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV), de daarbij opgelegde verzuimboete en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2019.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote. Namens verweerder zijn verschenen [verweerder 1], [verweerder 2] en mr. [verweerder 3].

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Met dagtekening 28 februari 2016 is eiser uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2015. Met dagtekening 27 september 2016 is aan hem een herinnering tot het doen van aangifte gestuurd en met dagtekening 4 november 2016 is een aanmaning verzonden.
2. Met dagtekening 12 juli 2017 is aan eiser een ambtshalve aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.542. De opgelegde verzuimboete bedraagt € 369 en de in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 591.
3. Eiser heeft op 30 april 2018 alsnog een aangifte IB/PVV 2015 ingediend.
4. In geschil is of de aanslag terecht is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.542 en of de verzuimboete terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd.
5. Ondanks de herinnering en de aanmaning heeft eiser pas in de bezwaarfase een aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 ingediend. Door het niet tijdig indienen heeft eiser niet de vereiste aangifte gedaan als bedoeld in artikel 8 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). Daarom wordt ingevolge het bepaalde in artikel 27e, eerste lid, van de Awr, de bewijslast omgekeerd en verzwaard. Dit brengt mee dat het beroep van eiser ongegrond moet worden verklaard tenzij is gebleken, dat wil zeggen door eiser overtuigend aangetoond, dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
6. Eiser heeft niet met (jaar)stukken of anderszins onderbouwd dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser dan ook niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast.
7. Naar het oordeel van de rechtbank berust de aanslag op een redelijke schatting. Verweerder heeft het door hem vastgestelde inkomen gebaseerd op het toetsingsinkomen dat ten tijde van de aanslagregeling bekend was bij de Belastingdienst/Toeslagen en het berekend arbeidsinkomen dat in 2013 en 2014 € 42.542 respectievelijk € 42.948 bedroeg. Volgens verweerder is niet gebleken dat de situatie van eiser in 2015 met betrekking tot het verrichten van werkzaamheden is gewijzigd. De rechtbank acht dit afdoende onderbouwing in het kader van een redelijke schatting. Voor aftrek van hypotheekrente op het door verweerder geschatte inkomen is reeds –nog afgezien van verweerders beroep op interne compensatie- bij gebrek aan stukken geen plaats.
8. Van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is geen sprake. De door verweerder gehanteerde schatting kan bij gebrek aan door eiser aangeleverde informatie niet anders dan grof zijn. Van schending van enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is de rechtbank niet gebleken.
9. Vast staat dat eiser de aangifte IB/PVV 2015 niet tijdig heeft ingediend. Op grond van artikel 67a, eerste lid, Awr vormt het niet tijdig doen van aangifte een verzuim ter zake waarvan de inspecteur een bestuurlijke boete kan opleggen. Van afwezigheid van alle schuld is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Eiser heef geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat hij alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat de aangifte binnen de gestelde termijn werd ingediend. Voorts ziet de rechtbank geen aanleiding voor matiging van de boete in verband met financiële omstandigheden omdat eiser geen inzicht heeft gegeven in zijn financiële omstandigheden. De rechtbank acht de aan eiser opgelegde verzuimboete van € 369 passend en geboden.
10. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft eiser geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat deze rente naar een onjuist bedrag of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen zijn de aanslag en de verzuimboete terecht en naar juiste bedragen opgelegd en is het beroep ongegrond verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.