ECLI:NL:RBDHA:2019:2484

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
14 maart 2019
Zaaknummer
NL19.3374
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring asielaanvraag op basis van Dublinverordening met betrekking tot Finland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, die stelt de Somalische nationaliteit te hebben, een verblijfsvergunning asiel heeft aangevraagd. De aanvraag is door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Finland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de zaak gezamenlijk behandeld met een andere zaak (NL19.3375).

De rechtbank heeft overwogen dat de Finse autoriteiten op basis van de Dublinverordening verantwoordelijk zijn voor de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft eerder in Finland asiel aangevraagd, en de Finse autoriteiten hebben ingestemd met de terugname van eiser. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat de Finse autoriteiten zich niet aan internationale verplichtingen houden. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Finland een risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.

Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van eiser over zijn psychische problemen en de afhankelijkheid van zijn zus in Nederland niet voldoende onderbouwd geacht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Staatssecretaris niet onzorgvuldig heeft gehandeld door de informatie over de zus van eiser niet mee te nemen in het terugnameverzoek aan Finland. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is digitaal ondertekend en bekendgemaakt, en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.3374
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. M. Dalloesingh),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B.M. Kristel).

Procesverloop

Bij besluit van 13 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling genomen op de grond dat Finland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.3375, plaatsgevonden op 5 maart 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Y. Abdiqadir. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Overwegingen

Eiser stelt de Somalische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1988.
Eiser heeft op 22 november 2018 een asielaanvraag ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat
eiser op 20 september 2015 en 27 september 2018 in Finland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft de Finse autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen op grond van Verordening (EU) 604/2013 (hierna: de Dublinverordening). De
Finse autoriteiten hebben middels het claimakkoord van 12 december 2018 op grond
van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Dublinverordening hiermee ingestemd.
De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel
er in beginsel van uit mag gaan dat de autoriteiten van Finland zich houden aan internationale verplichtingen. Bij dreigende schending geldt het uitgangspunt dat daarover geklaagd kan worden bij de Finse autoriteiten. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Finland een risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat ten aanzien van eiser niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dat er eerder twee keer een afwijzing van zijn asielaanvraag in Finland is gevolgd is daartoe onvoldoende. Niet is gebleken, zoals betoogt door eiser, dat er gebreken waren in de werkwijze van de tolk en de advocaat van eiser in de asielprocedure in Finland. Dit is niet nader onderbouwd en niet is gebleken dat hij daarover niet kan klagen bij de Finse autoriteiten. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat Finland niet de benodigde medische zorg voor de gestelde psychische problemen van eiser kan bieden of dat Nederland het meest aangewezen land is om eiser daarvoor te behandelen.
Ten aanzien van het betoog dat eiser vanwege zijn gestelde psychische problemen afhankelijk is van zijn zus die in Nederland woont en verweerder daarom op grond van artikel 16 van de Dublinverordening zijn asielaanvraag in behandeling moet nemen, overweegt de rechtbank dat zowel de gestelde problemen als de afhankelijkheid onvoldoende zijn onderbouwd. De enkele stellingen van eiser en de ondersteunende schriftelijke verklaring van zijn zus zijn daartoe onvoldoende. Evenmin is voldoende onderbouwd dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die voor
verweerder aanleiding zouden kunnen zijn om op grond van artikel 17 van de
Dublinverordening het verzoek van eiser in behandeling te nemen.
De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn stelling dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen doordat verweerder bij het claimverzoek heeft nagelaten de Finse autoriteiten te informeren over dat zijn zus in Nederland verblijft, van wie eiser stelt afhankelijk te zijn. Uit artikel 23, vierde lid, van de Dublinverordening volgt dat het terugnameverzoek de relevante elementen uit de verklaringen van de vreemdeling moet bevatten aan de hand waarvan de autoriteiten van de aangezochte lidstaat kunnen nagaan of zij op grond van de criteria in hoofdstuk III van de Dublinverordening verantwoordelijk zijn. Artikel 16 valt niet onder de criteria genoemd in hoofdstuk III. Verweerder heeft derhalve informatie over het verblijf van eisers zus in Nederland niet als relevant hoeven aan te merken voor het terugnameverzoek.
Ter zitting hebben partijen verder besproken dat als er medische verklaringen kunnen worden overgelegd, waaruit blijkt dat sprake is van psychische problematiek en daarmee samenhangend van een bijzondere afhankelijkheid tussen eiser en zijn zus, het eiser vrij staat in dat kader een aanvraag/verzoek in te dienen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. Tempelman, griffier, op 5 maart 2019.
Dit proces-verbaal is digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.