ECLI:NL:RBDHA:2019:2482

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2019
Publicatiedatum
14 maart 2019
Zaaknummer
NL19.3364
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 maart 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse burger, een verblijfsvergunning asiel aanvroeg. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublin-verordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 5 maart 2019 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft overwogen dat de Italiaanse autoriteiten op 4 januari 2018 verantwoordelijk zijn geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, omdat zij niet binnen de gestelde termijn op het terugnameverzoek hebben gereageerd.

De rechtbank heeft het interstatelijk vertrouwensbeginsel toegepast, wat inhoudt dat men ervan uitgaat dat de Italiaanse autoriteiten zich aan internationale verplichtingen houden. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van zodanige tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem in Italië dat hij bij overdracht aan Italië een risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verwijst naar recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigt dat er geen structurele verslechtering van de opvangomstandigheden in Italië is.

De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij anders behandeld zal worden dan andere vreemdelingen die naar Italië worden overgedragen. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, en is bekendgemaakt op 19 april 2019. Eiser kan binnen één week na bekendmaking hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.3364

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. A.G.P. de Boon),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B.M. Kristel).

Procesverloop

Bij besluit van 12 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.3365, plaatsgevonden op 5 maart 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen R.O. Obasuyi Ugiagbe. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser heeft gesteld burger van Nigeria te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1998.
Eiser heeft op 9 december 2018 een asielaanvraag ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat
eiser op 3 februari 2017 in Italië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft de Italiaanse autoriteiten op 20 december 2018 verzocht om eiser terug te nemen op grond van Verordening (EU) 604/2013 (hierna: de Dublin-verordening). Nu de Italiaanse autoriteiten niet binnen twee weken op het verzoek hebben gereageerd, staat daarmee, op grond van artikel 25 van de Dublinverordening, op 4 januari 2018 de verantwoordelijkheid van Italië vast.
De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel
er in beginsel van uit mag gaan dat de autoriteiten van Italië zich houden aan internationale
verplichtingen. Bij dreigende schending geldt het uitgangspunt dat daarover geklaagd kan
worden bij de Italiaanse autoriteiten. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien
eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen
vertoont dat hij bij overdracht aan Italië een risico loopt op een behandeling strijdig met
artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele
vrijheden (hierna: EVRM).
Uit recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) volgt dat ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Zo heeft de Afdeling in de uitspraak van 19 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4131) ten aanzien van het zogenaamde Salvini‑decreet dat op 29 november 2018 in werking is getreden overwogen dat dit decreet weliswaar een aantal veranderingen in de opvang van vreemdelingen in Italië tot gevolg heeft, maar dat niet gebleken is dat kwetsbare Dublinclaimanten geen opvang meer krijgen. Evenmin leidt het decreet ertoe dat Dublinclaimanten zonder bijzondere omstandigheden geen opvang meer krijgen. De Afdeling overweegt dan ook dat er geen sprake is van een
zodanige structurele verslechtering van de opvangomstandigheden in Italië dat
Dublinclaimanten een reëel risico lopen op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van
het EVRM. De Afdeling verwijst daarbij onder andere naar de beslissing van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 7 juni 2018. In deze beslissing heeft het Hof overwogen dat de situatie in Italië niet vergeleken kan worden met de situatie in Griekenland ten tijde van het arrest in de zaak M.S.S. tegen België en Griekenland.
De rechtbank ziet geen aanleiding om in geval van eiser anders dan de Afdeling te oordelen.
Met de acceptatie van het terugnameverzoek hebben de Italiaanse autoriteiten gegarandeerd het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling te zullen nemen. Hieraan kan niet afdoen dat eiser eerder een negatieve beslissing heeft gehad op een asielaanvraag in Italië. Eiser kan zich, indien hij meent dat sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure of de opvangprocedure beklagen bij de Italiaanse autoriteiten of (indien nodig) het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze mogelijkheid voor hem niet bestaat. De enkele stelling dat hij zich daarvoor te onveilig voelde omdat hij door een Italiaanse drugsdealer op straat drie keer is verzocht om mee te werken aan drugsverkoop, is daartoe onvoldoende.
Verder is niet gebleken van zodanige bijzondere individuele omstandigheden die voor
verweerder aanleiding zouden moeten geven om op grond van artikel 17 van de
Dublinverordening het verzoek van eiser in behandeling te nemen. De rechtbank overweegt dat eiser op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat de Italiaanse autoriteiten hem anders zullen behandelen voor wat betreft de behandeling van zijn asielverzoek of opvang dan andere vreemdelingen die naar Italië worden overgedragen onder de werking van de Dublinovereenkomst.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. Tempelman, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.