1.4.Bij brief van 8 mei 2017 heeft eiser zijn zienswijze aan verweerder kenbaar gemaakt.
2. Bij het in het bestreden besluit gehandhaafde primaire besluit heeft verweerder eisers verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken, omdat eiser wegens ernstige misdrijven onherroepelijk is veroordeeld tot gevangenisstraf, met een totale detentieduur van 12 jaren en 8 maanden. Laatstelijk is eiser door de rechtbank Oost-Brabant bij vonnis van 15 december 2016 onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren vanwege doodslag, gepleegd op 24 februari 2016. Hiermee heeft eiser een ernstige inbreuk gepleegd op de Nederlandse openbare orde en wordt hij een gevaar voor de openbare orde geacht. Verweerder heeft daarbij onder meer verwezen naar artikel 3.86, vierde, vijfde, tiende en vijftiende lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000). Het bestreden besluit is volgens verweerder niet in strijd met artikel 8 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), noch met artikel 13 (standstill-bepaling) van het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije. Verweerder heeft overwogen dat eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt en acht daartoe onder meer redengevend dat eiser zijn echtgenote om het leven heeft gebracht, dat hij niet heeft willen verklaren waarom hij haar heeft gedood, dat hij heeft geweigerd om mee te werken aan een onderzoek in het Pieter Baan Centrum, dat hij ten tijde van het plegen van het feit in twee proeftijden liep, en dat er daarom geen inzicht is in de vraag of sprake is van recidivegevaar. Dat eiser spijt heeft van zijn daad en zich in detentie goed gedraagt, maakt dit volgens verweerder niet anders.
3. Eiser voert in beroep aan dat hij geen actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de openbare orde vormt, dat verweerder heeft miskend dat uit het penitentiaire dossier blijkt dat sprake is van een positieve gedragsverandering gedurende zijn detentie, dat wel sprake is van privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM en dat verweerder er in dit verband ten onrechte aan voorbij is gegaan dat eiser 31 jaar in Nederland heeft verbleven zonder dat sprake is geweest van detentie, en dat zijn banden met Nederland sterker zijn dan die met Turkije, nu hij op zijn vierde naar Nederland is gekomen en in Nederland lange tijd heeft gewerkt.
4. Verweerder brengt in reactie op de gronden van beroep onder meer naar voren dat eiser, buiten zijn werk, geen bijzondere bijdrage heeft geleverd aan de Nederlandse maatschappij en dat hij in 2013 is ontslagen en daarna werkloos is geweest.
5. De rechtbank overweegt als volgt.