ECLI:NL:RBDHA:2019:2371

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2019
Publicatiedatum
12 maart 2019
Zaaknummer
NL19.3986 & NL19.3987
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van asielaanvraag wegens niet verschijnen bij gehoor

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 maart 2019 uitspraak gedaan in een procedure betreffende een asielaanvraag van eiser, die de Afghaanse nationaliteit heeft. Eiser had op 13 juni 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Echter, op 5 februari 2019 is eiser niet verschenen op de afspraak voor zijn gehoor, zonder voorafgaande kennisgeving. Dit leidde ertoe dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld en een inreisverbod voor twee jaar heeft opgelegd.

Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op het beroep was beslist. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat eiser verantwoordelijk is voor het ontvangen van informatie over zijn asielprocedure, en dat de gemachtigde van eiser de uitnodiging voor het gehoor tijdig heeft ontvangen en doorgegeven. De rechtbank concludeert dat er geen verschoonbare reden is voor het niet-verschijnen van eiser.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter en voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op 12 april 2019. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.3986 & NL19.3987
uitspraak van de enkelvoudige kamer en van de voorzieningenrechter op het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaken tussen

[eiser en verzoeker], eiser en verzoeker, V-nummer [V-nummer]

hierna te noemen eiser,
(gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 20 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) buiten behandeling gesteld. Tevens heeft verweerder een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat dat uitzetting achterwege blijft, totdat op het beroep is beslist.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedatum] 1973 en de Afghaanse nationaliteit te hebben. Op 13 juni 2018 heeft eiser de onderhavige aanvraag ingediend.
3. Verweerder heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 omdat eiser zonder voorafgaande kennisgeving op 5 februari 2019 niet op de afspraak voor zijn gehoor is verschenen.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe aangevoerd dat hij geen oproep van verweerder heeft ontvangen en dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) in Hoogeveen ook niet op de hoogte was van de datum van zijn gehoor. Dat het COA hiervan niet op de hoogte was, blijkt uit het contact van VluchtelingenWerk met medewerkers van het COA. De uitnodiging van het gehoor is wel naar de gemachtigde van eiser verstuurd. Zij heeft het bericht aan eiser doorgestuurd. Dit bericht heeft eiser echter niet bereikt en is ook niet retour gekomen. Ten onrechte heeft verweerder geweigerd om een nieuw gehoor in dezelfde week in te plannen. Dit heeft niet alleen gevolgen voor eiser persoonlijk die maanden zal moeten wachten op de behandeling van een – nog door hem in te dienen – opvolgende aanvraag maar ook voor het systeem nu dit betekent dat er een volgende zaak aan de voorraad zal worden toegevoegd in plaats van dat de huidige zaak adequaat wordt opgepakt en behandeld. Verder wijst eiser er op dat het ruim acht maanden heeft geduurd voordat zijn aanvraag in behandeling is genomen en dat verweerder geen enkel excuus heeft gemaakt voor het lange tijdsverloop.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser niet is verschenen op de datum van zijn gehoor. De vraag die voorligt, is of eiser heeft aangetoond dat niet aan hem is toe te rekenen dat hij niet bij het gehoor is verschenen.
5.1.
Bij brief van 14 januari 2019 is eiser uitgenodigd om op 5 februari 2019 te verschijnen. Deze brief is aan de gemachtigde van eiser verzonden. Niet in geschil is dat de gemachtigde van eiser de uitnodiging heeft ontvangen. Zoals de gemachtigde van eiser in de beroepsgronden heeft vermeld, heeft zij eiser vervolgens schriftelijk op de hoogte gebracht van de datum van het gehoor. De omstandigheid dat eiser de brief van zijn gemachtigde niet heeft ontvangen, komt voor zijn eigen rekening en risico. Als vertegenwoordiger van eiser is de gemachtigde immers verantwoordelijk voor het informeren van eiser over zijn asielprocedure. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de gemachtigde van eiser aan verweerder telefonisch te kennen heeft gegeven dat zij eiser heeft voorbereid op het gehoor zodat eiser ermee bekend moet zijn geweest dat een gehoor plaats zou vinden. De rechtbank ziet hierin dan ook geen verschoonbare reden voor het niet-verschijnen van eiser op de afspraak van het gehoor.
5.2.
De stelling van eiser dat het COA Hoogeveen niet op de hoogte was van de datum van zijn gehoor, volgt de rechtbank niet. In tegenstelling tot hetgeen eiser betoogt, vindt deze stelling geen steun in de door hem overgelegde e-mail van een medewerker van VluchtelingenWerk Noord-Nederland van 6 februari 2019. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het COA Hoogeveen wel op de hoogte was van de datum van het gehoor van eiser. Dit blijkt immers uit de e-mail van de Unit Plaatsing/Aanmeldcentrum Den Bosch van 16 januari 2019, zoals weergegeven in het bestreden besluit. Om die reden ziet de rechtbank ook hierin geen verschoonbare reden voor het niet-verschijnen van eiser op de datum van het gehoor.
5.3.
Nu verweerder eiser door middel van een brief aan zijn gemachtigde heeft uitgenodigd te verschijnen op de datum van het gehoor en de opvanglocatie waar eiser verbleef ook van deze datum op de hoogte heeft gesteld, heeft verweerder de aanvraag van eiser buiten behandeling kunnen stellen vanwege het zonder voorafgaande kennisgeving niet-verschijnen van eiser op de afspraak van zijn gehoor.
5.4.
De rechtbank ziet niet in dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door eiser niet eerder voor een gehoor uit te nodigen dan wel te weigeren een nieuwe datum voor een gehoor in te plannen.
6. Het beroep is daarom kennelijk ongegrond.
7. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt om die reden afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

- de rechtbank verklaart het beroep ongegrond;
- de voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter en voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover daarbij op het beroep is beslist, kan binnen zes weken na de dag van bekendmaking verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.