ECLI:NL:RBDHA:2019:2361

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2019
Publicatiedatum
12 maart 2019
Zaaknummer
NL19.2612
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 maart 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een burger van Azerbeidzjan, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Letland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat Letland zich niet houdt aan zijn internationale verplichtingen en dat zij vreest voor haar leven bij terugzending naar Azerbeidzjan.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris het bestreden besluit terecht heeft genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelt dat Letland, door het verzoek om overname te aanvaarden, heeft gegarandeerd de asielaanvraag van eiseres in behandeling te nemen. Eiseres heeft onvoldoende bewijs geleverd dat Letland zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische situatie van eiseres niet zodanig is dat deze niet in Letland behandeld kan worden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres kennelijk ongegrond verklaard, waarbij zij heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om af te wijken van de Dublinverordening en dat de staatssecretaris de aanvraag van eiseres terecht niet in behandeling heeft genomen. De uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, rechter, en is openbaar gemaakt op 12 maart 2019.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.2612
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

geboren op [geboortedatum] ,
burger van Azerbeidzjan,
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Letland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Letland een verzoek om overname gedaan vanwege het visum dat door Letland aan eiseres is verstrekt. Letland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat Letland zich niet houdt aan zijn internationale verplichtingen. Eiseres vreest dat zij in Letland geen toegang heeft tot rechtsbijstand. Verder bestaat het gevaar dat haar asielaanvraag daar niet behandeld zal worden. Zij kan direct teruggestuurd worden naar Azerbeidzjan, waar zij voor haar leven vreest. Eiseres heeft ter onderbouwing van dit standpunt verwezen naar een brief van Vluchtelingenwerk (VWN) van 3 februari 2013. Hier blijkt uit dat slechts een zeer klein aantal asielzoekers een vergunning krijgt, dat toegang tot rechtsbijstand zeer beperkt is en de leefomstandigheden moeilijk zijn voor asielzoekers. Ook wordt op grote schaal vreemdelingendetentie toegepast. Eiseres is kwetsbaar als alleenstaande vrouw met medische problemen (trombose, leverklachten, buikklachten en psychische klachten). Toegang tot medische voorzieningen is niet gegarandeerd en bij het uitblijven van een behandeling van haar klachten heeft eiseres te vrezen voor haar leven. Bij zienswijze heeft eiseres verwezen naar een uitdraai van haar medische dossier van 27 december 2018.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de Letse autoriteiten door de aanvaarding van het verzoek hebben gegarandeerd de asielaanvraag van eiseres in behandeling te nemen. De Terugkeerrichtlijn, Opvangrichtlijn, Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn gelden ook ten aanzien van de asielprocedure en de inbewaringstelling in Letland. Voor zover eiseres zich erop beroept dat Letland in strijd handelt met deze richtlijnen en de waarborgen die hieruit voortvloeien, wordt overwogen dat hierin geen aanleiding wordt gezien om af te zien van een overdracht aan Letland, nu als uitgangspunt heeft te gelden dat hieromtrent behoort te worden geklaagd bij de desbetreffende autoriteiten [2] . Niet is gebleken dat voor eiseres die mogelijkheid niet bestaat, aldus verweerder.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Niet in geschil is dat Letland in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres. In geschil is de vraag of verweerder de behandeling van de aanvraag van eiseres op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken.
6. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in zijn algemeenheid van uitgaan dat Letland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het ligt op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat Letland de verdragsverplichtingen niet nakomt. Eiseres is daar met de enkele stelling dat zij vreest voor refoulement niet in geslaagd. Ten aanzien van de overgelegde brief van VWN uit 2013 heeft verweerder terecht opgemerkt dat met die brief niet de situatie in Letland in 2019 wordt onderbouwd, dat uit die brief niet blijkt dat sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen en voorts dat uit die brief niet blijkt dat voor asielzoekers in Letland geen toegang tot rechtsbijstand bestaat. Dat is door eiser in beroep niet gemotiveerd weersproken. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is aan te nemen dat Letland zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Voor de medische situatie van eiseres heeft als uitgangspunt te gelden dat in de verantwoordelijke lidstaat de medische voorzieningen vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en dat die ook ter beschikking staan aan zogeheten Dublinclaimanten en derhalve ook aan eiseres. Het is aan eiseres om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat dit uitgangspunt in haar geval niet opgaat. Zij is hier niet in geslaagd. Uit het door haar ingebrachte patiëntendossier blijkt niet dat zij medische klachten heeft waarvoor zij in Nederland onder behandeling staat. De stelling in beroep dat zij te vrezen heeft voor haar leven wanneer haar klachten onbehandeld blijven is niet met stukken onderbouwd. Verder is niet aangetoond dat indien behandeling noodzakelijk is, die niet in Letland gegeven kan worden.
8. De asielaanvraag van eiseres is terecht niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw.
9. Het beroep is kennelijk ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, rechter, in aanwezigheid van S.A.K. Kurvink, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening)
2.zie: EHRM 2 december 2008 inzake K.R.S. versus het Verenigd Koninkrijk ECLI:CE:ECHR:2008:1202DEC003273308