ECLI:NL:RBDHA:2019:2288

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2019
Publicatiedatum
11 maart 2019
Zaaknummer
C/09/566736 / KG RK 19/65
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een arbiter in een geschil over maatschapsovereenkomst en uittreedvergoeding

In deze beschikking van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 6 maart 2019, wordt een verzoek tot benoeming van een arbiter behandeld. Het geschil betreft de maatschapsovereenkomst tussen Waf Den Haag B.V., Okkie Noordwijk B.V. en Caami B.V. Waf verzoekt de voorzieningenrechter om prof. dr. mr. P.M. van der Zanden RA te benoemen als arbiter, nadat er onenigheid is ontstaan over de betaling van een uittreedvergoeding en goodwillvergoeding na het uittreden van Waf uit de maatschap. De voorzieningenrechter oordeelt dat de benoeming van een arbiter door de voorzieningenrechter mogelijk is indien partijen niet binnen de afgesproken termijn tot benoeming zijn gekomen. Waf stelt dat Okkie en Caami aansprakelijk zijn voor de uittreedvergoeding op basis van de maatschapsovereenkomst, terwijl Okkie betwist dat de vordering op hen gericht kan zijn. De voorzieningenrechter concludeert dat Waf voldoende argumenten heeft om aan te nemen dat Okkie en Caami verplicht zijn de uittreedvergoeding te voldoen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek van Waf om Van der Zanden als arbiter te benoemen toe, maar wijst het verzoek om arbitrage via het NAI af, omdat dit niet wettelijk is onderbouwd. Okkie wordt veroordeeld in de proceskosten van Waf.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rekestnummer: C/09/566736 / KG RK 19/65
Beschikking van 6 maart 2019
gegeven in de zaak van
Waf Den Haag B.V.,te Den Haag,
verzoekster,
advocaat mr. J.C. Debije te Rotterdam
tegen

1.Okkie Noordwijk B.V. te Noordwijk,

verweerster sub 1,
advocaten mr. W. de Jong en mr. J.Y. van Gameren te Amsterdam,

2.Caami B.V. te Voorschoten,

verweerster sub 2,
advocaat mr. M. Snoek te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘Waf’, ‘Okkie’ en ‘Caami’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, met producties;
  • het verweerschrift van Okkie, met producties.
1.2.
Het verzoek is op 20 februari 2019 ter terechtzitting behandeld. Waf en Okkie zijn ter terechtzitting verschenen. Caami heeft schriftelijk bericht dat zij is verhinderd voor de zitting en dat zij zich conformeert aan de beslissing van de voorzieningenrechter.

2.De feiten

2.1.
Waf is de praktijkvennootschap van de heer [A] (hierna: [A] ). Okkie is de praktijkvennootschap van de heer [B] (hierna: [B] ). Caami is de praktijkvennootschap van de heer [C] (hierna: [C] ).
2.2.
Tot 1 januari 2017 werkten partijen als vennoten/maten samen in de maatschap [de Maatschap] (hierna: de maatschap).
2.3.
Partijen hebben op 12 oktober 2010 een maatschapsovereenkomst ondertekend. In deze overeenkomst zijn zij, voor zover nu relevant, het volgende overeen gekomen:
“(…)
ARTIKEL 6 – BEEINDIGING EN VOORTZETTING
6.1
De vennootschap eindigt ten aanzien van een vennoot:
(…)
c) Op de laatste dag van het boekjaar waarin een vennoot de leeftijd van 65 jaar bereikt;
(…)
6.2
Indien de vennootschap ten aanzien van een vennoot is beëindigd als bedoeld in art. 6.1, en de overige vennoten besluiten de vennootschap voort te zetten, zal aan die vennoot per beëindigingsdatum zijn maatschapskapitaal worden uitgekeerd.
Daarnaast zal bij beëindiging als bedoeld onder 6.1 a t/m d (goodleaver) op basis van de hierna te noemen grondslagen een bedrag ten titel van vergoeding van goodwill worden uitgekeerd, (…).
6.3
De grondslag voor de vaststelling van het recht op goodwill is het gemiddelde jaarlijkse winstaandeel van de laatste drie aaneengesloten volle boekjaren van de uittredende vennoot.
(…)
6.5
Voor de betaling van het aandeel verschuldigd aan een uittredend vennoot als bepaald op grond van artikel 6.3 zijn de overblijvende vennoten ieder voor hun aandeel aansprakelijk.
(…)
ARTIKEL 10 – GESCHILLENREGELING
Alle geschillen welke tussen partijen in verband met de onderhavige overeenkomst opkomen, zullen niet worden onderworpen aan het oordeel van de gewone rechter, maar zullen worden beslist door een in onderling overleg aan te wijzen arbiter. Een geschil is aanwezig zodra één van partijen verklaart dat zulks het geval is en hij daarvan de andere partij schriftelijk in kennis heeft gesteld. Indien partijen binnen een week na de schriftelijke melding van een geschil in gebreke blijven om een arbiter te benoemen, zal binnen twee weken na melding van het geschil door één van de partijen of de partijen gezamenlijk het Dagelijks bestuur van SRA worden opgedragen bindend een arbiter te benomen.
(…)”
2.4.
Omdat [A] in 2016 de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, eindigde de maatschap ten aanzien van Waf met ingang van 31 december 2016. Okkie en Caami hebben de onderneming van de maatschap voortgezet.
2.5.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over de aan Waf toekomende kapitaaluitkering en goodwillvergoeding.
2.6.
Omdat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de gezamenlijke benoeming van een arbiter (op grond van artikel 10 van de maatschapsovereenkomst) heeft Okkie het bestuur van de SRA verzocht om een arbiter te benoemen. Het bestuur van de SRA heeft vervolgens de heer prof.dr.mr. P.M. van der Zanden RA te Asten (hierna: Van der Zanden) benoemd tot arbiter. Daarbij heeft het bestuur van de SRA bericht dat Van der Zanden bereid is als arbiter op te treden indien die arbitrage geschied via het Nederlands Arbitrage Instituut (NAI) en met gebruikmaking van een juridisch geschoold secretaris, die eveneens bij het NAI is aangesloten.
2.7.
Bij brief van 5 oktober 2018 heeft de advocaat van Waf aan het bestuur van de SRA bericht dat Okkie zich niet aan de door Van der Zanden gestelde voorwaarden heeft geconformeerd, waardoor Van der Zanden zijn benoeming niet heeft aanvaard. Waf verzoekt het bestuur van de SRA een arbiter te benoemen die deze voorwaarden vooraf niet stelt. In reactie hierop heeft het bestuur van de SRA bij brief van 21 december 2018 bericht dat zij de vooraf gestelde voorwaarden van arbitrage die verloopt via het NAI in het kader van het kwaliteitsdenken steunt en dat iedere scheidsman die het SRA-bestuur zal toewijzen gebruik zal maken van de voorwaarden van het NAI. Het bestuur van de SRA geeft partijen nogmaals in overweging Van der Zanden als arbiter te aanvaarden.
2.8.
Inmiddels is ook Caami uit de maatschap getreden. Per 1 januari 2018, respectievelijk 1 februari 2018 zijn [BV I] (hierna: [BV I] ) en [BV II] (hierna: [BV II] ) tot de maatschap toegetreden. Sindsdien bestaat de maatschap uit Okkie, [BV I] en [BV II] .

3.Het verzoek

3.1.
Waf verzoekt om Van der Zanden te benoemen tot arbiter ter beslechting van het geschil tussen Waf, Okkie en Caami en daarbij te verstaan dat de arbitrage via het NAI zal plaatsvinden en met gebruikmaking van een juridisch geschoolde secretaris, eveneens bij het NAI aangesloten, althans in goede justitie een arbiter te benoemen ter beslechting van het geschil tussen partijen, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van Okkie in de kosten van dit geding.
3.2.
Daartoe voert zij – samengevat – het volgende aan. Na de brief van het bestuur van de SRA van 21 december 2018 heeft Caami bevestigd dat zij de benoeming van Van der Zanden als arbiter aanvaardde. Van Okkie is niet vernomen, zodat aangenomen moet worden dat zij haar verzet tegen de benoeming van Van der Zanden handhaaft. Okkie beoogt hiermee alleen de beslechting van het geschil tussen partijen te frustreren. De door Van der Zanden gestelde voorwaarden zijn niet ongebruikelijk en Okkie miskent dat iedere door het bestuur van de SRA te benoemen arbiter deze voorwaarden zal stellen. Aangezien partijen zich hebben geconformeerd aan benoeming van een arbiter door het bestuur van de SRA, hebben zij zich impliciet ook geconformeerd aan arbitrage via het NAI. Bovendien kan iedere te benoemen arbiter op grond van artikel 1036 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zelf de wijze van gedingvoering bepalen en in dat kader dus hoe dan ook aansluiten bij gedingvoering ingevolge het arbitragereglement van de NAI. Omdat partijen terzake de benoeming van een arbiter in een impasse zijn geraakt, heeft Waf belang bij benoeming van een arbiter door de voorzieningenrechter, op grond van artikel 1027 lid 3 Rv.
3.3.
Okkie voert gemotiveerd verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 1027, derde lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) kan een arbiter worden benoemd door de voorzieningenrechter, indien de benoeming van de arbiter op de wijze zoals door de betrokken partijen is overeengekomen niet is geschied binnen de wettelijke of door partijen overeengekomen termijn. De voorzieningenrechter stelt hierbij voorop dat het niet aan hem is om bij de beoordeling van een verzoek tot benoeming van een arbiter de (kans van slagen in de) onderliggende hoofdzaak te beoordelen.
Vordering in arbitrage tegen maatschap of tegen Okkie en Caami?
4.2.
Okkie stelt in haar verweer tegen het verzoek van Waf allereerst dat de vordering van Waf in de hoofdzaak (betaling van een vermeend verschuldigde kapitaalsuitkering en goodwillvergoeding) geen vordering op Okkie en Caami is, maar een vordering op (het afgescheiden vermogen van) de maatschap. Een vordering tegen de maatschap moet worden ingesteld tegen de gezamenlijke (rechts)personen die ten tijde van de dagvaarding maat zijn. Dit sluit ook aan bij artikel 6.5 van de maatschapsovereenkomst. Waf moet haar vordering in de arbitrage dus niet instellen tegen Okkie en Caami, maar tegen de (rechts)personen die op dat moment partij zijn bij de maatschapsovereenkomst (Okkie, [BV I] en [BV II] ). Omdat de naar aanleiding van het verzoek van Waf te geven beschikking alleen werking heeft tussen de in deze procedure betrokken partijen en Waf niet de goede partijen in deze procedure betrokken, kan op het verzoek kan thans geen zinvolle beschikking gegeven worden, aldus nog steeds Okkie.
4.3.
Waf stelt dat ze een vordering heeft tot betaling van haar uittreedvergoeding (namelijk het saldo van de kapitaalrekening en het aandeel in de goodwill, ten tijde van haar uittreden per 31 december 2016), op Okkie en Caami. Zij heeft ter zitting toegelicht dat artikel 6.5. van de maatschapsovereenkomst dat uitdrukkelijk bepaalt. Daar is immers te lezen dat daarvoor “de overblijvende vennoten ieder voor hun aandeel aansprakelijk” zijn. De verwijzing, in artikel 6.5, naar artikel 6.3 moet een verschrijving zijn, want die bepaling bevat louter een uitwerking ten aanzien van de berekening van de goodwill; bedoeld moet zijn te verwijzen naar artikel 6.2, waarin de aanspraak op betaling van het kapitaal en het aandeel in de goodwill is geregeld.
4.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan Waf, in ieder geval met een beroep op de artikelen 6.3 en 6.5, zeer wel verdedigen dat Okkie en Caami, in overeenstemming van hun aandeel in de maatschap per 1 januari 2017, verplicht zijn Waf de haar toekomende uittreedvergoeding te voldoen. Of en in hoeverre daarnaast ook de maatschap aansprakelijk is voor die uitreedvergoeding kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het midden blijven. Waf kan volstaan Okkie en Caami, met welke partijen tot haar uittreden de maatschapsovereenkomst heeft gegolden, in het geding in arbitrage te betrekken.
4.5.
In dit oordeel ligt besloten dat de voorzieningenrechter Okkie niet volgt in het standpunt dat Waf haar vorderingsrecht ook moet uitoefenen tegen elke na 31 december 2016 nieuw toegetreden vennoot, in dit geval [BV I] en [BV II] , en dat zij deze nieuwe vennoten ook bij dit kort geding had moeten betrekken. Artikel 6.5 wijst juist veeleer op het tegendeel: het zijn de voortzettende vennoten ten tijde van het uittreden van Waf die gehouden hun uittredende medevennoot het hem toekomen te voldoen.
Partijbedoeling bij arbitrageovereenkomst
4.6.
Naast het vorenstaande voert Okkie als verweer dat partijen bij de totstandkoming van de maatschapsovereenkomst de bedoeling hadden om een snelle en goedkope manier van geschilbeslechting overeen te komen. De voorwaarden van arbitrage via het NAI en met gebruikmaking van een juridisch geschoolde secretaris hebben tot gevolg dat de arbitrage veel duurder zal uitvallen dan nodig is, waarmee afbreuk wordt gedaan aan de partijbedoelingen bij de arbitrageovereenkomst, aldus nog steeds Okkie.
4.7.
Het in artikel 10 van de maatschapsovereenkomst opgenomen arbitragebeding is globaal. In dat beding is door partijen slechts overeengekomen dat zij geschilbeslechting door de gewone rechter uitsluiten en dat zij eventuele geschillen aan één arbiter willen voorleggen. Dat partijen hebben beoogd bij het aangaan van de arbitrageovereenkomst enige beperking aan te brengen ten aanzien van de kosten van de arbitrage en/of de op de arbitrage van toepassing zijn de reglementen kan uit artikel 10 van de maatschapsovereenkomst niet worden afgeleid. De uitleg die Waf aan het arbitragebeding geeft, vindt derhalve geen steun in de tekst van dat beding. Die uitleg blijkt ook anderszins nergens uit. Gelet hierop en omdat Waf betwist dat partijen bij het aangaan van de overeenkomst de door Okkie gestelde beperkingen hebben beoogd, gaat de voorzieningenrechter voorbij aan de uitleg die Okkie aan het arbitragebeding geeft.
4.8.
De uitleg van Okkie en de gevolgen daarvan voor de arbitrageprocedure tussen partijen vinden overigens ook geen steun in de wet. In artikel 1036 Rv is immers bepaald dat het arbitraal geding wordt gevoerd op de wijze als door partijen is overeengekomen en, indien partijen daarin niet hebben voorzien, op de wijze als door het scheidsgerecht bepaald. Indien derhalve partijen op dit punt niets zijn overeengekomen, is het aan de arbiter om de orde van de procedure te bepalen. Gelet hierop kan een bezwaar tegen een eventueel te benoemen arbiter in onderhavige situatie niet worden gegrond op de door die arbiter beoogde wijze van gedingvoering (eens te minder daar waar die arbiter een zeer gebruikelijke wijze van gedingvoering beoogt).
4.9.
Het vorenstaande wordt niet anders door de omstandigheid dat tussen Okkie en Caami eerder twee kort gedingen aanhangig zijn geweest. Een arbitrageovereenkomst staat immers niet aan de bevoegdheid van de voorzieningenrechter in kort geding in de weg. Bovendien was Waf in die kort gedingen geen partij. Dat Okkie en Caami kennelijk de weg van de burgerlijke rechter hebben benut, kan niet aan Waf worden tegengeworpen en daaruit blijkt ook niet de door Okkie gestelde partijbedoeling bij het sluiten van de arbitrageovereenkomst.
Slotsom
4.10.
Zoals uit het vorenstaande volgt, treffen de verweren van Okkie geen doel en staan deze niet aan toewijzing van het verzoek van Waf in de weg. Omdat van enig bezwaar tegen de persoon van Van der Zanden niet is gebleken, zal de voorzieningenrechter het primaire verzoek van Waf om Van der Zanden tot arbiter te benoemen toewijzen. Waf heeft tevens verzocht dat de voorzieningenrechter verstaat dat arbitrage via het NAI en met gebruikmaking van een juridisch geschoolde secretaris zal plaatsvinden. Dat deel van het verzoek zal wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag worden afgewezen. Bij toewijzing heeft Waf overigens ook geen belang, omdat op grond van artikel 1036 Rv het arbitraal geding zal worden gevoerd op de wijze als door het scheidsgerecht bepaald en Van der Zanden een gedingvoering op die wijze voorstaat.
4.11.
Okkie zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten van Waf, zoals hierna vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
benoemt de heer prof. dr. mr. P.M. van der Zanden RA tot arbiter ter beslechting van het geschil tussen Waf, Okkie en Caami;
5.2.
veroordeelt Okkie in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van Waf begroot op € 1.213,- te weten € 127,- aan griffierecht en € 1.086,- aan salaris advocaat.
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2019
idt