ECLI:NL:RBDHA:2019:2281
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Roemenië
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 maart 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, een Iraakse nationaliteit bezittende man, een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen op basis van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat Roemenië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Dit was gebaseerd op gegevens uit Eurodac, waaruit bleek dat eiser eerder in Roemenië en Duitsland een verzoek om internationale bescherming had ingediend.
Tijdens de zitting op 8 februari 2019, waar eiser werd bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde, werd de kwestie van de verantwoordelijkheid van Roemenië voor de asielaanvraag besproken. Eiser voerde aan dat onduidelijk was waarom de Roemeense autoriteiten waren benaderd en dat hij een claimverzoek bij Duitsland had moeten indienen. De rechtbank oordeelde echter dat, gezien de Dublinverordening, Roemenië de juiste verantwoordelijke lidstaat was, omdat eiser de grens daar illegaal had overschreden.
Eiser stelde ook dat hij slecht behandeld zou worden in Roemenië, maar de rechtbank wees erop dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat men ervan uit mag gaan dat Roemenië zijn internationale verplichtingen zal nakomen. Eiser slaagde er niet in om aan te tonen dat de omstandigheden in Roemenië zodanig slecht waren dat dit een reden zou zijn om de aanvraag aan Nederland te trekken. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht niet in behandeling had genomen en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.