ECLI:NL:RBDHA:2019:2281

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2019
Publicatiedatum
11 maart 2019
Zaaknummer
NL18.24736
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Roemenië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 maart 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, een Iraakse nationaliteit bezittende man, een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen op basis van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat Roemenië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Dit was gebaseerd op gegevens uit Eurodac, waaruit bleek dat eiser eerder in Roemenië en Duitsland een verzoek om internationale bescherming had ingediend.

Tijdens de zitting op 8 februari 2019, waar eiser werd bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde, werd de kwestie van de verantwoordelijkheid van Roemenië voor de asielaanvraag besproken. Eiser voerde aan dat onduidelijk was waarom de Roemeense autoriteiten waren benaderd en dat hij een claimverzoek bij Duitsland had moeten indienen. De rechtbank oordeelde echter dat, gezien de Dublinverordening, Roemenië de juiste verantwoordelijke lidstaat was, omdat eiser de grens daar illegaal had overschreden.

Eiser stelde ook dat hij slecht behandeld zou worden in Roemenië, maar de rechtbank wees erop dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat men ervan uit mag gaan dat Roemenië zijn internationale verplichtingen zal nakomen. Eiser slaagde er niet in om aan te tonen dat de omstandigheden in Roemenië zodanig slecht waren dat dit een reden zou zijn om de aanvraag aan Nederland te trekken. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht niet in behandeling had genomen en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.24736

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

(gemachtigde: mr. J.J. Bronsveld),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. R.A.P.M. van der Zanden).

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.24737, plaatsgevonden op 8 februari 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. P.R. Klaver, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Ahmad. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Iraakse nationaliteit. Op 18 september 2018 heeft hij een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 8 juni 2018 in Roemenië en op 9 juli 2018 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Aan de Roemeense autoriteiten is op
3 oktober 2018 verzocht eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening. [1] Op 16 oktober 2018 hebben de Roemeense autoriteiten hiermee ingestemd.
3. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Eiser heeft aangevoerd dat onduidelijk is waarom verweerder een claimverzoek bij de Roemeense autoriteiten heeft ingediend, althans dat hij een claimverzoek bij de Duitse autoriteiten had moeten indienen. De rechtbank overweegt dat gelet op artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening, de verantwoordelijkheid voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming bij de lidstaat berust waar de verzoeker de grens illegaal heeft overschreden. Nu uit informatie van Eurodac is gebleken dat eiser de grens bij Roemenië illegaal heeft overschreden, staat vast dat Roemenië verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag. Dat eiser ook een verzoek om internationale bescherming heeft gedaan in Duitsland en aldaar geen claim is gedaan, maakt dit niet anders. Verweerder kon volstaan met een claim aan Roemenië.
5. Eiser heeft subsidiair het standpunt ingenomen dat hij in Roemenië slecht is behandeld. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat Roemenië zijn internationale verplichtingen zal nakomen. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat Roemenië zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen.
6. De rechtbank is van oordeel dat eiser hierin niet is geslaagd. Uit de door eiser aangehaalde uitspraak van 2 november 2018 van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem [2] , blijkt niet dat de omstandigheden in Roemenië ten aanzien van Dublinclaimanten dusdanig slecht zijn dat in Roemenië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Tevens heeft Roemenië met het claimakkoord toegezegd de aanvraag van eiser te zullen behandelen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Klachten over deze behandeling dient eiser voor te leggen aan de Roemeense autoriteiten.
7. Voorts heeft eiser verwezen naar een uitspraak van 8 mei 2018 van het Verwaltungsgericht Düsseldorf, 8L5135/17.A, maar dit houdt geen stand. Eiser is geen statushouder en hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij kan worden aangemerkt als kwetsbaar persoon als bedoeld in het arrest Tarakhel. [3]
8. Tot slot heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat verweerder de aanvraag aan zich had dienen te trekken, onder andere vanwege zijn gezondheidstoestand.
Eiser heeft echter geen medische documenten overgelegd en hetgeen op zitting is voorgelezen over zijn medische toestand is onvoldoende om aan te merken als bijzondere, individuele omstandigheden. Ook overigens heeft hij geen bijzondere, individuele omstandigheden aangevoerd die maken dat overdracht van onevenredige hardheid getuigt. Gelet hierop heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is de aanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17, van de Dublinverordening.
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling genomen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. Holierhoek, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 4 november 2014 inzake Tarakhel (nr. 29217/12).