ECLI:NL:RBDHA:2019:2278

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2019
Publicatiedatum
11 maart 2019
Zaaknummer
09/852144-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens bedreiging en mishandeling in een huiselijke context met een replica vuurwapen

Op 12 maart 2019 heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van bedreiging van zijn ex-vrouw en zoon met een replica vuurwapen, en van meermalen mishandeling van zijn ex-vrouw. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 75 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tijdens deze proeftijd moet de verdachte zich houden aan verschillende voorwaarden, waaronder opname in een verslavingskliniek.

De zaak kwam ter terechtzitting op 26 februari 2019, waar de officier van justitie, mr. M.S. Warnaar, de vordering indiende. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. P. Celikkal, heeft zich ten aanzien van de bedreiging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, maar heeft vrijspraak bepleit voor de mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 augustus 2018 zijn ex-vrouw en zoon heeft bedreigd met een karabijn, en dat hij in de periode van 1 oktober 2017 tot en met 30 juni 2018 zijn ex-vrouw heeft mishandeld.

De rechtbank oordeelde dat de bedreiging met het nepwapen voldoende angst heeft veroorzaakt bij de slachtoffers, en dat de mishandeling door de verdachte ook wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn alcoholproblematiek, en heeft een deels voorwaardelijke straf opgelegd. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld, waarbij de vordering van de ex-vrouw gedeeltelijk is toegewezen en die van de zoon is afgewezen omdat deze niet correct was ingediend. De rechtbank heeft de inbeslaggenomen goederen onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/852144-18
Datum uitspraak: 12 maart 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats] ,
verblijfadres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 26 februari 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.S. Warnaar en van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw mr. P. Celikkal naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 augustus 2018 te Wassenaar zijn ex-echtgenote [slachtoffer 1] en zijn zoon [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum] ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een karabijn (zijnde een wapen in de zin van artikel 2 lid 1, categorie I sub 7 Wet Wapens en Munitie) vast te houden en/of die
karabijn te richten en/of gericht te houden op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] .
2.
hij op één of meer tijdstippen in de periode van 1 oktober 2017 tot en met 30 juni 2018 te Wassenaar zijn echtgenote/levensgezel, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door met zijn vuist op de bovenarm van die [slachtoffer 1] te slaan en/of op de neus van die [slachtoffer 1] te slaan en/of haar te duwen/om te gooien (waardoor zij met haar hoofd tegen de muur is gevallen) en/of haar duimen naar achter te trekken.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij op 21 augustus 2018 zijn ex-vrouw en zoon heeft bedreigd met een karabijn, door dat (nep)wapen op hen te richten (feit 1). Ook wordt de verdachte verweten dat hij in de periode van 1 oktober 2017 tot en met 30 juni 2018 zijn toenmalige echtgenote heeft mishandeld door haar te slaan, te duwen en haar duimen naar achteren te trekken (feit 2).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging vrijspraak bepleit. Op specifieke bewijsverweren wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De rechtbank ziet aanleiding om bij het bespreken van de feiten een andere volgorde te hanteren dan de volgorde zoals deze is aangehouden in de tenlastelegging.
Feit 2
Partiële vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte [slachtoffer 1] (hierna: aangeefster of ex-vrouw) heeft geduwd of gegooid waardoor zij met haar hoofd tegen de muur is gevallen en dat de verdachte haar duimen naar achteren heeft getrokken. De verklaring van aangeefster dat de verdachte haar heeft geduwd waardoor zij met haar hoofd tegen de muur is gevallen vindt geen steun in overige bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank zal de verdachte hiervan vrijspreken. De verklaring van aangeefster dat verdachte haar duimen naar achteren heeft getrokken wordt weliswaar ondersteund door de verklaring van [slachtoffer 2] (hierna: de zoon), echter is niet gebleken dat aangeefster hierdoor pijn of letsel bekomen heeft hetgeen - zeker bij het ontbreken van informatie of dat met kracht zou zijn gebeurd - wel noodzakelijk is voor een bewezenverklaring. Derhalve zal de rechtbank de verdachte ook van dit onderdeel vrijspreken.
Aangifte
Op 23 augustus 2018 heeft aangeefster aangifte gedaan van mishandeling door haar (ex-)echtgenoot, de verdachte. Aangeefster heeft verklaard dat zij in de periode van 1 oktober 2017 tot en met 30 juni 2018 in hun woning in Wassenaar meerdere malen is mishandeld door de verdachte. Aangeefster heeft verklaard dat de verdachte haar half oktober 2017 met zijn vuist met kracht op linker bovenarm heeft geslagen. Aangeefster heeft daarvan pijn en blauwe plekken ondervonden. [2] Aangeefster heeft van het letsel foto’s bijgevoegd. [3] Verder heeft aangeefster verklaard ook mishandeld te zijn in het voorjaar van 2018. De verdachte zou haar toen op haar neus geslagen hebben, waardoor de spetters bloed in het rond vlogen. [4]
Getuigenverklaring zoon
De zoon van de verdachte en aangeefster heeft verklaard dat zijn ouders sinds oktober 2017 regelmatig verbale en fysieke ruzies hebben en dat hij dan vaak zijn moeder moest beschermen tegen zijn vader. De zoon heeft voorts verklaard dat hij in oktober 2017 gezien heeft dat zijn moeder een blauwe plek op haar linker bovenarm had. Aangeefster heeft toen tegen haar zoon verteld dat de verdachte dit gedaan heeft. De zoon heeft ook verklaard dat zijn vader zijn moeder een bloedneus heeft geslagen in maart of april 2018. De zoon was boven, toen hij zijn moeder beneden hoorde schreeuwen. Hij is toen naar beneden gegaan en zag in de woonkamer en in de gang bloed op de grond liggen. De zoon zag zijn vader naar boven lopen en hoorde hem zeggen dat hij de politie had gebeld en ‘niet meer voor de gevolgen kon instaan’. De zoon heeft daarna zijn moeder gekalmeerd. [5]
Oordeel van de rechtbank
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van de aangeefster. De verklaring van aangeefster wordt ondersteund door foto’s en de verklaring van hun zoon. De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van de verdediging dat de zoon de mishandelingen niet zelf heeft waargenomen en gestuurd is door zijn moeder. Hoewel de zoon geen ooggetuige is geweest van de mishandelingen, heeft hij haar toen reeds - en niet pas toen zij zelf aangifte tegen verdachte heeft gedaan - horen verklaren dat de blauwe plekken op haar arm waren veroorzaakt door verdachte. Bij het latere incident heeft hij eerst zijn moeder horen schreeuwen, waarna hij meteen zag dat zij een bloedneus had en de verdachte boos wegliep. Het verweer van de verdediging dat aangeefster geen levensgezel was van verdachte verwerpt de rechtbank, nu er, ook na de scheiding in april 2018, tussen verdachte en aangeefster sprake was van een gemeenschappelijke huishouding.
Feit 1
Aangezien de verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en de raadsman van de verdachte geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen op grond van de hierna genoemde bewijsmiddelen:
- proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer 1] , p. 3-5;
- proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , p. 12-13;
- proces-verbaal TMI M1 Karabijn, p. 25-27;
- verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 26 februari 2019.
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling is vereist dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. De verdachte heeft een replica van een karabijn op zijn ex-vrouw en zoon gericht gehouden. Hij heeft daarbij tegen zijn zoon geroepen: “ [slachtoffer 2] , ga aan de kant!”. De verdachte zei dit boos en dwingend en had vreemde blik in zijn ogen. Zijn ex-vrouw ‘gilde, flipte en ging uit haar plaat van angst’. Ze voelde zich bedreigd en stond er niet bij stil of het wapen echt of nep was.
Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er, door het richten van de replica van een karabijn op zijn ex-vrouw en zoon en tegen zijn zoon te roepen dat hij aan de kant moest gaan bij hen de redelijke vrees is ontstaan dat zij het leven zouden verliezen. Dat het ging om een nep vuurwapen en uiteindelijk feitelijke geen kans heeft bestaan dat zij het leven zouden laten doet aan de gevoelde bedreiging niets af. Aldus is sprake van een bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij op 21 augustus 2018 te Wassenaar zijn ex-echtgenote [slachtoffer 1] en zijn zoon [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum] ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een karabijn (zijnde een wapen in de zin van artikel 2 lid 1, categorie I sub 7 Wet Wapens en Munitie) vast te houden en die karabijn te richten en gericht te houden op die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
2.
hij op meer tijdstippen in de periode van 1 oktober 2017 tot en met 30 juni 2018 te Wassenaar zijn echtgenote/levensgezel, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door met zijn vuist op de bovenarm van die [slachtoffer 1] te slaan en op de neus van die [slachtoffer 1] te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 weken, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 15 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een gedragsinterventie ten aanzien van middelengebruik, een ambulante behandeling, meewerken aan middelencontrole en een klinische behandelverplichting voor de duur van maximaal 6 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht aansluiting te zoeken bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en de verdachte ter zake van een mishandeling met enig letsel een geldboete van € 750,- op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan huiselijk geweld. Hij heeft zijn toenmalige vrouw meermalen geslagen. Huiselijk geweld maakt niet alleen inbreuk op de lichamelijke integriteit en gezondheid van het slachtoffer, maar de ervaring leert dat het slachtoffer hiervan meestal nog geruime tijd zowel lichamelijk als geestelijk klachten kan ondervinden als gevolg van gevoelens van schaamte, angst en onveiligheid. Ook heeft de verdachte zijn ex-vrouw en hun zoon bedreigd met een (nep)vuurwapen. Beiden hebben hierdoor gevoelens van angst en onveiligheid ervaren, zoals de ex-vrouw van de verdachte ter zitting duidelijk naar voren heeft gebracht aan de hand van haar schriftelijke slachtofferverklaring.
De rechtbank heeft rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 31 januari 2019. Daaruit volgt dat de verdachte niet eerder in aanraking is gekomen met politie of justitie.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsadvies d.d. 5 februari 2019, opgesteld door [naam] , reclasseringswerker. De reclassering heeft gerapporteerd dat de verdachte zich in een kwetsbare situatie bevindt vanwege de forse alcoholproblematiek, het gebrek aan dagbesteding, het ontbreken van een sociaal netwerk en het ontbreken van een eigen woning. Daarnaast noemt de reclassering de mate van somberheid en eenzaamheid zorgelijk. Op dit moment zijn er volgens de reclassering nauwelijks beschermende factoren aanwezig en, alhoewel het risico op recidive als laag wordt ingeschat, geeft zijn algehele situatie op dit moment geen positief beeld. De reclassering adviseert dan ook een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een gedragsinterventie middelengebruik, een ambulante behandeling en meewerken aan middelencontrole. De reclassering heeft dit advies (telefonisch) aangevuld, in die zin dat de reclassering nu ook een klinische behandelverplichting ter detoxificatie adviseert voor de duur van 3 tot 6 maanden.
De rechtbank heeft ten aanzien van de bedreiging acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten, waarbij voor het tonen van een (nep)vuurwapen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden is geïndiceerd. Ten aanzien van het huiselijk geweld ziet de rechtbank geen aanleiding om, zoals de raadsvrouw heeft bepleit, aansluiting te zoeken bij de LOVS-oriëntatiepunten ten aanzien van mishandeling. Bewezenverklaard is mishandeling van zijn
echtgenoteen dan wordt volgens de LOVS-oriëntatiepunten geen geldboete opgelegd.
Alles overwegende acht de rechtbank een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, een passende sanctie voor de verdachte. De rechtbank zal geen contactverbod opleggen met de aangeefster en hun zoon, nu de rechtbank enerzijds niet gebleken is dat de verdachte tegen de wensen van zijn ex-vrouw of zoon in contact zal zoeken en anderzijds de reclassering een normale omgang met zijn ex-vrouw en zoon op termijn belangrijk acht. De reclassering kan de verdachte te zijner tijd begeleiden in het contact met zijn ex-vrouw en zoon.

7.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 909,30, bestaande uit:
- eigen risico ziektekosten 2019 € 385,00;
- vernieling televisie € 524,30.
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.000,-, bestaande uit immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] op het standpunt gesteld dat de post eigen risico ziektekosten voor vergoeding in aanmerking komt en dat de post vernieling televisie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De officier van justitie vordert tevens dat de rechtbank zal overgaan tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] op het standpunt gesteld dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu niet beide wettelijk vertegenwoordigers, of een bijzonder curator, de vordering hebben ondertekend. De officier van justitie vordert dat de rechtbank zal overgaan tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten hoogte van € 1.000,-.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] op het standpunt gesteld dat die niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de vernieling van de televisie niet in de tenlastelegging is opgenomen en de ziektekosten toekomstige kosten zijn en dit niet voor vergoeding in aanmerking komt.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] op het standpunt gesteld dat die niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu niet beide wettelijk vertegenwoordigers, of een bijzonder curator, de vordering hebben ondertekend. Voorts is de verdediging van menig dat de rechtbank niet dient over te gaan tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel nu niet onderbouwd is dat de benadeelde partij psychische schade heeft geleden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1]
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post vernieling televisie, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien aan de benadeelde partij niet rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post eigen risico ziektekosten, is, hoewel het toekomstige kosten zijn, voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 524,30.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte voor de onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door deze feiten is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 524,30, ten behoeve van [slachtoffer 1] .
[slachtoffer 2]
De rechtbank zal, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De rechtbank overweegt hiertoe dat in het geval de benadeelde partij minderjarig is, de beide wettelijk vertegenwoordigers of een bijzonder curator de vordering dienen te ondertekenen. De rechtbank constateert dat dit niet is gebeurd.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank wijst af de vordering van de officier van justitie om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen door middel van een ambtshalve vaststelling van de geleden schade. Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij onvoldoende heeft onderbouwd dat hij psychische schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit.

8.De inbeslaggenomen goederen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (hierna: beslaglijst) onder 1 t/m 5 genummerde voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet verzet tegen de vordering van de officier van justitie.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1 t/m 5 genummerde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen het onder 1 bewezenverklaarde feit is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 36b, 36c, 57, 285, 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van feit 2:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn echtgenoot/levensgezel, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
180 (HONDERDTACHTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
75 (VIJFENZEVENTIG) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Verslavingsreclassering Noord-Nederland, Canadalaan 1, 9728 EA te Groningen op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich voor de periode van hoogstens 6 maanden, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, laat opnemen in een intramurale instelling om één of meer van de gestelde behandelingsdoelen te bereiken, te weten detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van deze instelling worden gegeven;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen, waarbij de veroordeelde in het kader van deze behandeling éénmalig kan worden verplicht zich kortdurend klinisch te laten opnemen voor de duur van maximaal zeven weken of zoveel korter als de zorginstelling in overleg met de reclassering noodzakelijk acht, voor zover - ter beoordeling van de reclassering - zich een crisis bij de veroordeelde voordoet ter bestrijding van die crisis of als ambulante behandeling onvoldoende blijkt om één of meer van de gestelde behandelingsdoelen te bereiken, te weten detoxificatie, stabilisatie, observatie en / of diagnostiek.
- gedurende de proeftijd deelneemt aan een gedragsinterventie, bestaande uit een leefstijltraining of een soortgelijke instelling, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens deze instelling aan hem worden gegeven;
- gedurende de proeftijd zijn medewerking verleent aan controle op het gebruik van alcohol, door middel van urineonderzoek en/of ademonderzoek, zo frequent de reclassering dat noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Verslavingsreclassering Noord-Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden)en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 524,30,
bepaalt dat de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 524,30, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 10 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 1 t/m 5 genummerde voorwerpen, te weten:
1. stuk imitatiewapen kleur: bruin M1 Karabijn;
2. 1 stuk imitatiewapen kleur: zwart P08 Mauser;
3. 1 stuk imitatiewapen kleur: zwart GSG MP40 airsoft;
4. 1 stuk imitatiewapen kleur: zwart DENIX P38;
5. 33 stuks huls – diverse zowel scherpe als knalpatronen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, voorzitter,
mr. Chr.A.J.F.M. Hensen, rechter,
mr. D.C. Laagland, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.M. Doornekamp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 maart 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018227382, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 54 en een ongenummerd aanvullend proces-verbaal).
2.Proces-verbaal van verhoor aangeefster, p. 3-5.
3.Een geschrift, zijnde een viertal foto’s van verkleuringen van de linker bovenarm van aangeefster, p. 6-9.
4.Proces-verbaal van verhoor aangeefster, p. 3-5.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 57-59.