ECLI:NL:RBDHA:2019:2212
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Verweerder heeft aanvraag asiel niet in behandeling genomen op grond van verantwoordelijkheid Duitsland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling werd genomen. Dit besluit was gebaseerd op de stelling dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Tijdens de zitting is eiser verschenen, bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde en een tolk. De verweerder, de Staatssecretaris, was niet aanwezig.
De rechtbank heeft vastgesteld dat Duitsland eerder had ingestemd met de terugname van eiser, omdat hij zijn aanvraag om internationale bescherming daar zou hebben ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat er geen aanwijzingen waren om aan de juistheid van deze terugnamegrond te twijfelen. Eiser had geen bewijs overgelegd dat zijn aanvraag in Duitsland was afgewezen, en de enkele aanzegging van de Duitse autoriteiten om het land te verlaten was niet voldoende om zijn stelling te onderbouwen.
De rechtbank concludeerde dat Duitsland de asielaanvraag van eiser zou behandelen in overeenstemming met de Europese asielrichtlijnen, en dat eiser geen gegronde vrees had dat overdracht naar Duitsland zou leiden tot refoulement. Eiser had ook geen onderbouwing gegeven voor zijn medische klachten die hij ter zitting had aangevoerd. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter Sinack, in aanwezigheid van griffier Kurvink.