3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Nu de verdachte hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en zijn raadsman (met uitzondering van twee DDoS-aanvallen (feit 1 en feit 2) en een drietal periodes (feit 4, feit 5 en feit 6), waarover hieronder meer), geen vrijspraak heeft bepleit, zal de rechtbank ten aanzien van het ten laste gelegde overeenkomstig artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opgave van bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar beslissing dat de verdachte de hierna vermelde bewezen verklaarde feiten heeft begaan, op de volgende bewijsmiddelen:
Ten aanzien van feit 1:
ZD 1
- het proces-verbaal verhoor van aangever (AMB-007), met bijlagen;
- het proces-verbaal bevindingen eerste digitaal onderzoek desktopcomputer (AMB-004);
- het proces-verbaal digitaal onderzoek - afpersing [website 3] (AMB-006);
- het proces-verbaal bevindingen activiteiten van [verdachte] Mirai botnet (AMB-011), met bijlage;
- het proces-verbaal bevindingen screenshot aansturing 2697 bots (AMB-039);
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 21 februari 2019.
- het proces-verbaal van bevindingen (AMB-010), met bijlagen;
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 21 februari 2019.
Overweging ten overvloede met betrekking tot feit 1
De rechtbank merkt hierbij ten overvloede op dat artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) een gedraging van de dader vereist (het middel geweld of bedreiging met geweld) om het slachtoffer te dwingen (causaal verband) tot een prestatie (het gevolg). In de onderhavige zaak betreft het feiten die met behulp van een computer en het internet worden gepleegd, waarbij er geen rechtstreeks fysiek contact is tussen de dader en het slachtoffer. DDoS-aanvallen vinden plaats in de digitale wereld, maar veroorzaken niet slechts digitale schade bij het slachtoffer. Websites en servers worden onbruikbaar gemaakt en er moeten maatregelen worden genomen om de aanval af te slaan en de website en server te herstellen. Een DDoS-aanval is daarom een vorm van cybercriminaliteit die naar het oordeel van de rechtbank zonder meer kan worden gekwalificeerd als geweld.
Ten aanzien van feit 2 (1e cumulatief/alternatief, 2e cumulatief/alternatief en 3e cumulatief/alternatief):
ZD 1
- het proces-verbaal verhoor van aangever (AMB-007), met bijlagen;
- het proces-verbaal bevindingen eerste digitaal onderzoek desktopcomputer (AMB-004);
- het proces-verbaal digitaal onderzoek - afpersing [website 3] (AMB-006);
- het proces-verbaal bevindingen activiteiten van [verdachte] Mirai botnet (AMB-011), met bijlage;
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 21 februari 2019.
- het proces-verbaal bevindingen screenshot aansturing 2697 bots (AMB-039);
- het proces-verbaal van bevindingen (AMB-010), met bijlagen;
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 21 februari 2019.
- het proces-verbaal van bevindingen (AMB-012), met bijlagen;
- het proces-verbaal van bevindingen (AMB-033), met bijlagen;
- het proces-verbaal van bevindingen (AMB-016), met bijlagen;
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 21 februari 2019.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 en feit 2
De rechtbank is anders dan de verdediging van oordeel dat er ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde DDoS-aanvallen op [website 1] en [website 2] voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen.
Uit de hiervoor opgesomde bewijsmiddelen volgt onder meer dat de verdachte op 20 oktober 2016 om 18:48 uur in een Skype-bericht tegen zijn mededader zegt ‘the’re down and send email’ en hij stuurt dan om 18:51 uur een e-mail door, waarna hij zegt ‘sent this’. Dit zou volgens de berichten zien op https://www. [website 2] .com.
De verdachte stuurt op 20 oktober 2016 om 20:24 uur ‘https://www. [website 1] .com/faq’ en stuurt de e-mail door die hij heeft gestuurd. Deze e-mail is ook geplaatst op het forum van [website 1] .
De rechtbank is van oordeel dat de forumberichten, zoals geplaatst door [website 1] op 20 oktober 2016 om 06:48:00 PM (18:48 uur) dat ‘we are currently being DDOS’d’ en dat zij om 06:53:26 PM (18:53 uur) de ‘DDOS extortion e-mail’ plaatsen ondersteuning bieden voor de daadwerkelijke DDoS-aanval op [website 1] . Ook de forumberichten op de website van [website 2] spreken over DDoS-aanvallen en ook daar wordt op 20 oktober 2016 om 7:08:55 PM (19:08 uur) een bericht geplaatst ‘Was the DDOS attack similar tot his email?’ met daarin als e-mailbericht de e-mail die de verdachte op Skype heeft gestuurd naar zijn mededader en die [website 1] op zijn forum heeft geplaatst.
Gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat ook de ten laste gelegde pogingen tot afpersing van [website 1] en [website 2] kunnen worden bewezen verklaard.
- het proces-verbaal bevindingen eerste digitaal onderzoek desktopcomputer (AMB-004) (ZD 1);
- het proces-verbaal van bevindingen (AMB-020), met bijlage (ZD 7)
- het proces-verbaal [verdachte] schrijft op Skype: Mirai working (AMB-035) (Alg. dossier);
- het proces-verbaal toelichting Mirai cnc actief (AMB-036) (Alg. dossier);
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 21 februari 2019.
Ten aanzien van feit 4 (1e cumulatief/alternatief) en feit 5:
- het proces-verbaal bevindingen eerste digitaal onderzoek desktopcomputer (AMB-004) (ZD 1);
- het proces-verbaal van bevindingen (AMB-030) (ZD 7);
- het proces-verbaal verhuur Botnet (AMB-041) (ZD 7);
- het proces-verbaal van bevindingen (AMB-037), met bijlage (ZD 7);
- het proces-verbaal betaalde DDos aanvallen (AMB-031) (ZD 7);
- het proces-verbaal van bevindingen AAKJ8785 (Alg. Dossier);
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 21 februari 2019.
Overweging ten overvloede ten aanzien van feit 4 (1e cumulatief/alternatief) en feit 5
De rechtbank merkt hierbij ten overvloede het volgende op.
De verdachte wordt onder deze feiten verweten dat hij een Mirai botnet voorhanden heeft gehad en heeft aangeboden. Een Mirai botnet is kort gezegd een grote verzameling (netwerk) van met een virus geïnfecteerde computers, servers en andere apparaten/devices die zijn verbonden met het internet (ook de zogenaamde Internet of Things-apparaten). Dit Mirai botnet wordt met een zogenoemde Command en Control Centre aangestuurd vanaf de computer van de dader. Hiermee kan onder meer een krachtige DDoS-aanval worden uitgevoerd en dit heeft de verdachte ook gedaan.
De wettekst van de artikelen 139d, tweede lid Sr en 350d ahf/sub a Sr spreekt over een ‘technisch hulpmiddel’. Bij een technisch hulpmiddel kan vooral worden gedacht aan een apparaat. Zo wordt in de artikelen 139a Sr en 139b Sr een apparaat waarmee een gesprek kan worden afgeluisterd of opgenomen gezien als technisch hulpmiddel. In artikel 139c Sr gaat het om een apparaat waarmee gegevens kunnen worden afgetapt of opgenomen. Ook in artikel 139d, eerste lid Sr wordt het technisch hulpmiddel gekoppeld aan het afluisteren, aftappen of opnemen van een gesprek, telecommunicatie of gegevensoverdracht of verwerking.
Artikel 139d, tweede lid Sr en artikel 350d Sr zien op specifieke voorbereidingshandelingen (onder meer vervaardigen, verwerven, ter beschikking stellen en voorhanden hebben) van middelen die gebruikt kunnen worden voor het begaan van strafbare feiten zoals omschreven in het Cybercrimeverdrag. Door de invoering en latere wijziging van deze artikelen voldoet de Nederlandse strafwetgeving aan de verplichtingen die voortvloeien uit het Cybercrimeverdrag en de Richtlijn 2013/40/EU. In de wetsgeschiedenis wordt ook gesproken over hulpmiddel en middel.
In artikel 139d, tweede lid Sr wordt specifiek verwezen naar de artikelen 138ab Sr, 138b Sr en 139c Sr. Deze artikelen betreffen kort gezegd computervredebreuk, spam of bombing en het aftappen en opnemen van gegevens. Een DDoS-aanval kan worden gekwalificeerd als overtreding van artikel 138ab Sr en artikel 138b Sr.
In artikel 350d ahf/sub a Sr wordt specifiek verwezen naar de artikelen 350a, eerste lid Sr en artikel 350c Sr. Deze artikelen betreffen kort gezegd het aantasten of manipuleren van computergegevens en het vernielen, beschadigen of onbruikbaar maken van een geautomatiseerd werk of daarin een stoornis veroorzaken. Een DDoS-aanval kan ook worden gekwalificeerd als overtreding van artikel 350c Sr.
Omdat het Mirai botnet hoofdzakelijk geschikt gemaakt of ontworpen is om een DDoS-aanval mee uit te voeren, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte hiermee beschikte over een middel dat in de artikelen 139d, tweede lid Sr en 350d ahf/sub a Sr strafbaar is gesteld. Hoewel de wettekst spreekt over een technisch hulpmiddel, is de rechtbank gelet op de wetsgeschiedenis en het doel van het Cybercrimeverdrag van oordeel dat beoogd is ook een botnet, zoals het Mirai botnet dat de verdachte voorhanden had, onder de strafbaarstelling van deze artikelen te brengen.
Ten aanzien van feit 4 (2e cumulatief/alternatief):
- het proces-verbaal bevindingen eerste digitaal onderzoek desktopcomputer (AMB-004) (ZD 1);
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 21 februari 2019.
Bewijsoverweging ten aanzien van de onder 4 en 5 ten laste gelegde periodes
De rechtbank is anders dan de verdediging van oordeel dat de verdachte niet moet worden vrijgesproken van de periode 25 mei 2017 tot en met 14 oktober 2017. De verdachte heeft in elk geval op verschillende tijdstippen gedurende de gehele ten laste gelegde periode van bijna veertien maanden de beschikking gehad over het Mirai botnet. Zo heeft de verdachte het Mirai botnet voor de eerste keer opgezet in oktober 2016 en opnieuw in oktober 2017. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding de verdediging te volgen.
Ten aanzien van feit 6:
ZD 2
- het proces-verbaal van verhoor getuige (AMB-025), met bijlagen;
- het proces-verbaal DDos aanval en hacken school (AMB-018), met bijlage 2;
- het proces-verbaal door schoolhack buitgemaakte persoonsgegevens op desktopcomputer ZW1.1.1 (AMB-021), met bijlagen;
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 21 februari 2019.
Bewijsoverweging ten aanzien van de onder 6 ten laste gelegde periode.
De rechtbank is anders dan de verdediging van oordeel dat de verdachte niet moet worden vrijgesproken van de periode 4 tot en met 11 oktober 2016. Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 10 oktober 2016 in de Mediatheek van het [school] te [plaats] was ingelogd in Magister (ZD 2, AMB-025, p. 16) en daarbij meer gegevens kon (in)zien dan waar hij voor was geautoriseerd.