ECLI:NL:RBDHA:2019:2026
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Aanspraak op militair garantiepensioen en waardeoverdracht aan pensioenfonds
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 6 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Staatssecretaris van Defensie over de aanspraak op een militair garantiepensioen. De eiser, die na een diensttijd van 21 jaren en acht maanden in 2000 uit militaire dienst is ontslagen, had in 2017 een verzoek ingediend over de hoogte van zijn garantiepensioen. De Staatssecretaris heeft in een primair besluit meegedeeld dat de aanspraak op het garantiepensioen van rechtswege is vervallen vanaf het moment van waardeoverdracht van de pensioengeldige diensttijd aan het pensioenfonds PGGM. Dit besluit werd in een later bestreden besluit gehandhaafd, waarop de eiser beroep heeft ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zijn aanspraak op het garantiepensioen heeft verloren door de waardeoverdracht van zijn pensioen aan PFZW. De rechtbank oordeelde dat de wetgeving, specifiek artikel 4 van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen, bepaalt dat het garantiepensioen afhankelijk is van het ouderdomspensioen. De rechtbank concludeerde dat de waardeoverdracht aan PFZW de aanspraken op het garantiepensioen niet herstelt, omdat alleen de opgebouwde contante waarde van het pensioen is overgedragen.
De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.