ECLI:NL:RBDHA:2019:1999
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag minderjarige uit Albanië wegens veilig land van herkomst
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een minderjarige eiser met de Albanese nationaliteit. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De eiser stelde dat hij Albanië had verlaten vanwege huiselijk geweld door zijn vader, die alcoholist is. De rechtbank diende te beoordelen of Albanië voor de eiser als veilig land van herkomst kon worden aangemerkt.
De rechtbank overwoog dat de Staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat Albanië in het algemeen als veilig land van herkomst wordt beschouwd. De eiser had niet aangetoond dat zijn persoonlijke situatie afweek van de algemene situatie in Albanië. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd dat de Albanese autoriteiten niet in staat of bereid waren om hem bescherming te bieden tegen huiselijk geweld. De rechtbank verwierp de stelling van de eiser dat hij niet om hulp had kunnen vragen bij de autoriteiten, en concludeerde dat hij niet had aangetoond dat hij daadwerkelijk bescherming had gezocht.
De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, en oordeelde dat de afwijzing van de asielaanvraag door de Staatssecretaris rechtmatig was. De rechtbank benadrukte dat de eiser, ondanks zijn kwetsbare positie, had moeten proberen hulp te zoeken bij de Albanese autoriteiten. De uitspraak werd gedaan door rechter G.P. Kleijn, in aanwezigheid van griffier R. Kroon - Overdijk. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.