ECLI:NL:RBDHA:2019:1999

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2019
Publicatiedatum
5 maart 2019
Zaaknummer
NL19.2337
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag minderjarige uit Albanië wegens veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een minderjarige eiser met de Albanese nationaliteit. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De eiser stelde dat hij Albanië had verlaten vanwege huiselijk geweld door zijn vader, die alcoholist is. De rechtbank diende te beoordelen of Albanië voor de eiser als veilig land van herkomst kon worden aangemerkt.

De rechtbank overwoog dat de Staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat Albanië in het algemeen als veilig land van herkomst wordt beschouwd. De eiser had niet aangetoond dat zijn persoonlijke situatie afweek van de algemene situatie in Albanië. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd dat de Albanese autoriteiten niet in staat of bereid waren om hem bescherming te bieden tegen huiselijk geweld. De rechtbank verwierp de stelling van de eiser dat hij niet om hulp had kunnen vragen bij de autoriteiten, en concludeerde dat hij niet had aangetoond dat hij daadwerkelijk bescherming had gezocht.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, en oordeelde dat de afwijzing van de asielaanvraag door de Staatssecretaris rechtmatig was. De rechtbank benadrukte dat de eiser, ondanks zijn kwetsbare positie, had moeten proberen hulp te zoeken bij de Albanese autoriteiten. De uitspraak werd gedaan door rechter G.P. Kleijn, in aanwezigheid van griffier R. Kroon - Overdijk. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.2337

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. P. Bouman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Remerie).

ProcesverloopBij besluit van 1 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.2338, plaatsgevonden op 26 februari 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 2002 en heeft de Albanese nationaliteit. Op
2 november 2018 heeft eiser een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij Albanië heeft verlaten omdat zijn vader alcoholist is en hij thuis door zijn vader werd uitgescholden en mishandeld.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- mishandeling door vader.
4. Verweerder heeft de elementen geloofwaardig geacht. Dit kan echter niet leiden tot een verblijfsvergunning asiel, aldus verweerder. Albanië wordt door verweerder als een veilig land van herkomst beschouwd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Albanië in zijn geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Mishandeling betreft een probleem in de privésfeer waartegen eiser bescherming van de Albanese autoriteiten kan inroepen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de autoriteiten niet bereid of niet in staat zijn om hem te beschermen. Bovendien heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij (hogere) instanties om hulp en bescherming heeft verzocht. Dat eiser gesteld heeft bang te zijn om aangifte te doen en het volgens hem bovendien zinloos is, is daartoe onvoldoende. Verweerder heeft daarom geconcludeerd dat eiser voor zijn komst naar Nederland onvoldoende inspanningen heeft verricht die redelijkerwijs van hem verwacht hadden mogen worden.
5. Eiser kan zich met deze beslissing niet verenigen en meent dat Albanië voor hem niet als veilig land van herkomst heeft te gelden nu Albanië ten aanzien van hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Verweerder had nader onderzoek moeten doen naar de situatie van kinderen die in Albanië het slachtoffer van huiselijk geweld zijn geworden. Eiser verwijst ter onderbouwing naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam van 30 maart 2018 (NL18.4508). Door te overwegen dat de bronnen waar eiser zich op beroept niet zien op eiser persoonlijk miskent verweerder dat bij de waardering van het feit of sprake is van gegronde vrees deze vrees ook kan zien op toekomstige vrees voor vervolging. Met de verwijzing naar algemene documentatie heeft eiser aangetoond dat hij bij een terugkeer naar Albanië geen bescherming kan krijgen. De bewijslast wordt hiermee omgekeerd, waardoor het aan verweerder is om aan te tonen dat eiser wel toegang heeft tot bescherming van de (hogere) autoriteiten in Albanië. Verweerder heeft voorts de kwetsbare positie van eiser miskend door te overwegen dat ondanks zijn leeftijd verwacht mag worden dat hij hulp zoekt bij de Albanese autoriteiten. Eiser betwist bovendien dat hij de autoriteiten niet om hulp heeft gevraagd, nu hij om hulp bij huiselijk geweld heeft gevraagd bij de wijkagenten. Dit is voor eiser een zeer grote stap geweest en daarom kan in redelijkheid niet worden tegengeworpen dat hij bescherming bij hogere autoriteiten moet zoeken, temeer nu uit algemene bronnen blijkt dat dit zeer bezwaarlijk en vaak ineffectief is. Eiser terugsturen naar Albanië is daarom in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM), nu hij een reëel risico loopt op onmenselijke behandeling. Tot slot heeft eiser in beroep verwezen naar een bericht van de Raad van Europa van 13 september 2018 en het EU progress report 2018 for Albania en meent dat de situatie in Albanië door verweerder te rooskleurig is voorgesteld.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
Tussen partijen is in geschil of Albanië voor eiser persoonlijk als veilig land van herkomst kan worden bestempeld. Nu verweerder Albanië in zijn algemeenheid als veilig land heeft kunnen aanmerken, bestaat er een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Albanië geen bescherming nodig hebben. Het is daarom aan eiser om aannemelijk te maken dat Albanië voor hem wegens zijn specifieke omstandigheden niet veilig is.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat eiser hier niet in is geslaagd. Verweerder heeft terecht overwogen dat uit de door eiser overgelegde stukken niet blijkt dat Albanië in zijn geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Daarbij is terecht van belang geacht dat de door eiser overgelegde stukken van algemene aard zijn en niet zijn toegespitst op eisers persoonlijke situatie. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt voorts niet dat er geen diensten beschikbaar zijn voor slachtoffers van misbruik en geweld, noch dat er geen gerechtelijke procedures tegen huiselijk geweld worden gevoerd. Ook heeft verweerder terecht overwogen dat het feit dat er meldingen zijn over ineffectief politieonderzoek naar huiselijk geweld nog niet maakt dat al het onderzoek naar huiselijk geweld in Albanië ineffectief is. Eiser heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat hij voor zijn problemen bescherming bij de (hogere) autoriteiten van Albanië heeft gezocht. Dat eiser heeft verklaard twee wijkagenten te hebben benaderd met de algemene vraag in hoeverre het mogelijk is om tegen mishandeling bescherming te krijgen in het geval van alcoholmisbruik door ouders, is onvoldoende. Eiser heeft hiermee immers niet aangetoond dat hij om bescherming heeft verzocht en de Albanese autoriteiten hem die bescherming hebben geweigerd of niet in staat zijn om die bescherming te verlenen. Dat eiser in redelijkheid niet kan worden tegengeworpen dat hij bescherming bij hogere autoriteiten had moeten zoeken, nu het benaderen van de wijkagenten al een grote stap is voor eiser, volgt de rechtbank niet. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat van eiser verwacht mag worden dat hij zich tot de autoriteiten wendt indien hij hulp nodig heeft. Eiser is immers eerder in staat gebleken zich tot de autoriteiten te wenden, zoals voor het aanvragen van identiteitsdocumenten. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is een risico op schending van artikel 3 van het EVRM niet aannemelijk gemaakt.
6.3
Eisers stelling dat verweerder nader onderzoek had moeten doen naar de situatie voor slachtoffers van huiselijk geweld in Albanië onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, kan voorts niet slagen nu deze stelling niet nader is onderbouwd.
6.4
Eisers verwijzing naar voornoemd bericht van de Raad van Europa en het EU progress rapport 2018 for Albania kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Deze stukken werpen geen ander licht op de situatie zoals deze reeds is beoordeeld in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 14 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2474) en 20 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2480).
6.5
Gelet op het bovenstaande is eiser afkomstig uit een veilig land van herkomst en is niet gebleken dat het land van herkomst jegens hem verdragsverplichtingen niet nakomt. Als gevolg daarvan heeft verweerder de aanvraag van eiser kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon - Overdijk, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.