ECLI:NL:RBDHA:2019:1998
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag van Eritrese vreemdeling en interstatelijk vertrouwensbeginsel met betrekking tot Zwitserland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een Eritrese vreemdeling. De eiser, die Eritrese nationaliteit heeft, had op 15 oktober 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft deze aanvraag echter niet in behandeling genomen, met als reden dat de eiser eerder in Zwitserland asiel had aangevraagd en dat Zwitserland bereid was om hem terug te nemen. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 26 februari 2019, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, heeft de rechtbank de argumenten van eiser gehoord. Eiser stelde dat hij vreest voor indirect refoulement bij een overdracht aan Zwitserland, omdat hij illegaal Eritrea zou hebben verlaten. Hij betoogde dat de Zwitserse autoriteiten niet de juiste bescherming bieden aan Eritrese vluchtelingen, en verwees naar verschillende bronnen ter onderbouwing van zijn standpunt.
De rechtbank overwoog dat de Nederlandse autoriteiten mogen vertrouwen op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat zij ervan uit kunnen gaan dat Zwitserland de asielaanvraag van eiser op een correcte manier zal behandelen. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de Zwitserse procedure tekortkomingen vertoont die zijn rechten zouden schenden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter G.P. Kleijn, in aanwezigheid van griffier R. Kroon - Overdijk.