ECLI:NL:RBDHA:2019:1996
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van Nigeriaanse statushouder niet-ontvankelijk verklaard op basis van interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Griekenland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Nigeriaanse vrouw, een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres eerder internationale bescherming had gekregen in Griekenland. Eiseres was van mening dat de omstandigheden in Griekenland zodanig slecht waren dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing kon zijn. Ze voerde aan dat ze in Griekenland was verkracht en bedreigd, en dat de opvangvoorzieningen voor statushouders daar ontoereikend waren.
De rechtbank overwoog dat, hoewel de situatie voor statushouders in Griekenland moeilijk is, dit niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van een schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank stelde vast dat eiseres niet had aangetoond dat ze geen toegang zou hebben tot opvang of andere voorzieningen in Griekenland. De rechtbank oordeelde dat eiseres zelf de rechten die voortvloeien uit haar vluchtelingenstatus in Griekenland moest effectueren en dat de staatssecretaris niet onterecht had geconcludeerd dat de aanvraag niet-ontvankelijk kon worden verklaard.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter G.P. Kleijn, in aanwezigheid van griffier R. Kroon - Overdijk. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.