ECLI:NL:RBDHA:2019:1996

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2019
Publicatiedatum
5 maart 2019
Zaaknummer
NL 19.2561
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Nigeriaanse statushouder niet-ontvankelijk verklaard op basis van interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Griekenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Nigeriaanse vrouw, een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres eerder internationale bescherming had gekregen in Griekenland. Eiseres was van mening dat de omstandigheden in Griekenland zodanig slecht waren dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing kon zijn. Ze voerde aan dat ze in Griekenland was verkracht en bedreigd, en dat de opvangvoorzieningen voor statushouders daar ontoereikend waren.

De rechtbank overwoog dat, hoewel de situatie voor statushouders in Griekenland moeilijk is, dit niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van een schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank stelde vast dat eiseres niet had aangetoond dat ze geen toegang zou hebben tot opvang of andere voorzieningen in Griekenland. De rechtbank oordeelde dat eiseres zelf de rechten die voortvloeien uit haar vluchtelingenstatus in Griekenland moest effectueren en dat de staatssecretaris niet onterecht had geconcludeerd dat de aanvraag niet-ontvankelijk kon worden verklaard.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter G.P. Kleijn, in aanwezigheid van griffier R. Kroon - Overdijk. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.2561

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, mede namens haar minderjarige kind

[minderjarige kind]
(gemachtigde: mr. A.A. Ubbergen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Remerie).

ProcesverloopBij besluit van 29 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.2562, plaatsgevonden op 26 februari 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1998 en is Burger van Nigeria. Op 13 december 2018 heeft eiseres een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Uit het Europese registratiesysteem Eurodac is gebleken dat Griekenland op 18 november 2017 aan eiseres internationale bescherming heeft verleend. Verweerder heeft in de bezwaren van eiseres geen aanleiding gezien om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Griekenland. Verweerder ontkent niet dat sprake is van moeilijke omstandigheden in Griekenland, maar uit eiseres haar verklaringen volgt niet dat de situatie zodanig slecht is dat kan worden gesproken van een schending van artikel 3 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM).
3. Eiseres kan zich met deze beslissing niet verenigen en meent dat uit hetgeen zij tijdens haar gehoor heeft verklaard, blijkt dat de asielprocedure in Griekenland ernstige, structurele tekortkomingen vertoont die ook gelden voor de opvangvoorzieningen van statushouders. Zo kan eiseres geen aanspraak maken op bepaalde minimumvoorzieningen op sociaal en economisch gebied. De opvang in Griekenland is zeer slecht, zeker voor kwetsbare groepen. Gezien haar leeftijd en het feit dat zij inmiddels moeder is van een (jonge) baby, behoort eiseres tot een kwetsbare groep. De staatssecretaris had daarom onderzoek moeten doen naar haar band met Griekenland en alle feiten en omstandigheden die daarbij relevant zijn. Met de door eiseres in de zienswijze aangehaalde bronnen heeft zij aan willen tonen dat het voor haar niet mogelijk is de bescherming van de Griekse autoriteiten in te roepen bij voorkomende problemen. Haar terugsturen getuigt van onevenredige hardheid nu zij in Griekenland is verkracht, misbruikt en bedreigd. Ook zijn sterke signalen van mensenhandel aanwezig. Gelet op het voorgaande meent eiseres dat daarom in haar geval ten aanzien van Griekenland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
4. Tussen partijen is enerzijds in geschil dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Griekenland mag worden uitgegaan. Anderzijds is in geschil of van eiseres mag worden verwacht dat zij – gezien haar persoonlijke omstandigheden – terugkeert naar Griekenland.
4.1
De rechtbank overweegt ten aanzien van het interstatelijk vertrouwensbeginsel als volgt.
4.2
In zijn uitspraak van 30 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1795) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) geoordeeld dat ten aanzien van Griekenland in algemene zin kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling heeft overwogen dat de situatie voor statushouders in Griekenland moeilijk is en dat er weliswaar zorgen over de leefomstandigheden van statushouders in Griekenland zijn en de tekortkomingen in hun toegang tot de arbeidsmarkt, medische zorg, huisvesting en bepaalde sociale voorzieningen, maar dat deze omstandigheden niet voldoende zijn voor het oordeel dat er sprake is van een situatie in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). Het enkele feit dat een persoon terugkeert naar een lidstaat waar zijn economische positie slechter zal zijn dan in de lidstaat waar hij thans verblijft, is niet voldoende om te oordelen dat artikel 3 van het EVRM in dat geval zal worden geschonden. Artikel 3 van het EVRM verplicht in zijn algemeenheid de lidstaten ook niet te waarborgen dat een ieder binnen de jurisdictie van een lidstaat onderdak heeft of financiële ondersteuning ontvangt waarmee een bepaalde levensstandaard kan worden gewaarborgd. Hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd, kan niet tot de conclusie leiden dat ten aanzien van Griekenland niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel nu de aangehaalde bronnen niet zien op statushouders.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voorts niet ten onrechte geconcludeerd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat vanwege haar bijzondere individuele omstandigheden niet van haar mag worden verlangd naar Griekenland terug te keren. Niet is gebleken dat eiseres en haar dochter geen toegang tot opvang of andere voorzieningen zouden kunnen krijgen. Eiseres heeft voorts niet onderbouwd dat zij geen aanspraak kan maken op bepaalde minimumvoorzieningen op sociaal en economisch gebied. Voor zover eiseres heeft gesteld dat het van onevenredige hardheid getuigt haar terug te sturen naar Griekenland nu zij in dat land is verkracht, mishandeld en bedreigd, is de rechtbank van oordeel dat het aan eiseres is om zich tot de Griekse autoriteiten te wenden voor bescherming. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Griekse autoriteiten niet in staat zijn of niet bereid zijn haar bij voorkomende problemen hulp te bieden. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat van eiseres mag worden verwacht dat zij zelf in Griekenland de rechten effectueert die voortvloeien uit haar vluchtelingenstatus.
4.4
Hetgeen de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft aangevoerd over het aangiftetraject van mensenhandel, kan niet tot een ander oordeel leiden nu dit geen verband houdt met de reden waarom de aanvraag niet-ontvankelijk is verklaard.
5. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag niet-ontvankelijk kunnen verklaren. Het beroep is daarom ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon - Overdijk, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.