ECLI:NL:RBDHA:2019:1986

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2019
Publicatiedatum
5 maart 2019
Zaaknummer
C-09-530631-HA RK 17-183
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopig getuigenverhoor in de zaak van DNB en verzoeker met betrekking tot het lekken van vertrouwelijke informatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2019 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende een voorlopig getuigenverhoor. Verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.G.J.A. Knoops, heeft verzocht om het horen van aanvullende getuigen in verband met het opzettelijk lekken van vertrouwelijke informatie door De Nederlandsche Bank N.V. (DNB) ten tijde van de aanvragen van de noodregeling voor DSB Bank in 2009. De rechtbank heeft het verzoek om de heer [B], destijds minister van Financiën, te horen afgewezen, omdat dit verzoek niet binnen het vastgestelde bewijsthema viel en strijdig was met een goede procesorde. Echter, het verzoek om mevrouw [A] te horen is gehonoreerd, aangezien zij eindverantwoordelijk was voor de communicatie bij DNB en relevante informatie kan verschaffen over de gebeurtenissen rondom de aanvraag van de noodregeling. De rechtbank heeft bepaald dat [A] zal worden gehoord door rechter-commissaris mr. M.L. Harmsen op een nader te bepalen datum en tijdstip. De beschikking is openbaar uitgesproken op 6 maart 2019.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/530631 / HA RK 17-183
Beschikking van de rechter-commissaris van 6 maart 2019
in de zaak van
[verzoeker], te [plaats],
verzoeker,
advocaat mr. G.G.J.A. Knoops te Amsterdam,
tegen
DE NEDERLANDSCHE BANK N.V., te Amsterdam,
verweerster,
advocaat mr. R.L. Ubels te Amsterdam.
Verzoeker wordt hierna ‘[verzoeker]’ genoemd, verweerster ‘DNB’.

1.De procedure

1.1.
het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van de rechtbank van 11 januari 2018;
- de processen-verbaal van de voorlopige getuigenverhoren van 3, 4 en 5 september 2018;
- de brief van mr. Knoops van 28 november 2018 met het verzoek namens [verzoeker] om aanvullende getuigen te horen;
- de brief van mr. Ubels van 6 februari 2019 met een reactie namens DNB op het verzoek van [verzoeker].
1.2.
De datum voor het wijzen van de beschikking is bepaald op heden.

2.De beschikking van de rechtbank van 11 januari 2018

2.1.
[verzoeker] heeft de rechtbank op 13 april 2017 verzocht een voorlopig getuigenverhoor te bevelen, omdat hij voornemens is tegen DNB en het Ministerie van Financiën een civiele procedure te starten. Bij beschikking van 11 januari 2018 heeft de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor bevolen naar het door [verzoeker] gestelde opzettelijk lekken van informatie door DNB ten tijde van het aanvragen van de noodregeling voor DSB Bank in 2009. Ten aanzien van het Ministerie van Financiën is het verzoek van [verzoeker] afgewezen.
2.2.
De rechtbank heeft in die beschikking het aantal te horen getuigen in eerste instantie beperkt tot vijf. Daarbij is overwogen dat [verzoeker], mocht hij na het verhoor van deze getuigen van mening zijn dat het horen van nog enkele getuigen noodzakelijk is, hij dit schriftelijk en gemotiveerd dient mee te delen aan de rechter-commissaris voor wie de verhoren plaatsvinden (r.o. 4.18). Ook heeft de rechtbank overwogen dat, hoewel een verzoek tot het horen van nadere getuigen zich niet verdraagt met het bepaalde in artikel 187 lid 3 aanhef en sub c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), de rechter-commissaris verzoeken die redelijk zijn en de proceseconomie bevorderen in welwillende overweging zal nemen (r.o. 4.17).
2.3.
Tijdens de voorlopige getuigenverhoren op 3, 4 en 5 september 2018 zijn in totaal vijf getuigen gehoord.

3.Het verzoek om aanvullende getuigen te horen

3.1.
Met een brief van mr. Knoops van 3 oktober 2018 heeft [verzoeker] de rechter-commissaris verzocht om twee aanvullende getuigen te horen. Het gaat om mevrouw [A] (hierna: [A]) en de heer [B] (hierna: [B]). Daartoe voert [verzoeker] het volgende aan.
Het horen van [A] en [B] kan [verzoeker] van aanvullende informatie voorzien omtrent het omgaan met vertrouwelijke informatie en het lekken van vertrouwelijke informatie aan journalisten in de periode van de aanvraag van de noodregeling. [A] was ten tijde van de aanvraag van de noodregeling op 11 oktober 2009 bij DNB eindverantwoordelijk voor de communicatie en heeft op enig moment besloten om meerdere instanties te informeren over de aanvraag van de noodregeling. Tot op heden is het onduidelijk wat haar beweegredenen daartoe waren, welke instanties zij heeft benaderd en of zij voldoende maatregelen heeft genomen om te zorgen dat deze instanties vertrouwelijk met deze informatie om zouden gaan. Aan [A] zijn ten slotte nog geen vragen gesteld over haar acties die hebben plaatsgevonden na de afwijzing van de eerste- en voor de indiening van de tweede aanvraag voor de noodregeling.
De informatie die de getuigenverhoren hebben voortgebracht wijst erop dat [B], de toenmalige minister van Financiën, nauw betrokken was bij de aanvraag van de noodregeling, maar dat zijn rol op het gebied van communicatie onduidelijk was. Daarnaast blijkt dat [B] en de toenmalige hoofredacteur van de Volkskrant, de heer [C] (hierna: [C]), elkaar in ieder geval in augustus 2010 spraken over onder andere DSB Bank en [verzoeker]. Een getuigenverhoor van [B] zal meer duidelijkheid kunnen verschaffen over zijn contact met [C] in de periode omtrent de aanvraag van de noodregeling van 11 oktober 2009 en of hij met dit contact [C] van informatie heeft voorzien die geleid zou kunnen hebben tot publicaties in de Volkskrant, aldus nog steeds [verzoeker].
3.2.
DNB heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen het verzoek om aanvullende getuigen te horen, dat hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.

4.De beoordeling

[A]

4.1.
Het verzoek om [A] als getuige op te roepen is toewijsbaar. [verzoeker] heeft, anders dan DNB heeft betoogd, bij het horen van deze getuige voldoende belang. [A] was binnen de directie van DNB eindverantwoordelijk voor de communicatie ten tijde van de aanvraag van de noodregeling en kan uit dien hoofde de handelingen en gebeurtenissen betreffende die communicatie nader toelichten. Het horen van [A] kan dus van belang zijn voor het vergaren van bewijs ter zake van het – betwiste – opzettelijk lekken van vertrouwelijke informatie door DNB aan journalisten. Hiermee heeft [verzoeker] voldoende feiten en omstandigheden gesteld om een toewijzing van het verzoek ten aanzien van [A] te rechtvaardigen.
4.2.
Dat [A] eerder door de Rijksrecherche en in het kader van een artikel 12 Sv-procedure is gehoord, leidt niet tot een andere beslissing, nu [verzoeker] blijkens zijn verzoek van 28 november 2018 voornemens is om aan [A] vragen voor te leggen die nog niet eerder aan haar zijn gesteld. De door [verzoeker] in zijn verzoek bedoelde vragen raken aan het onder 2.1 bedoelde bewijsthema en houden mede verband met de vragen en antwoorden die tijdens de getuigenverhoren op 3, 4 en 5 september 2018 aan de orde zijn geweest. Van de door DNB gestelde strijd met de goede procesorde is daarom geen sprake.
[B]
4.3.
Het verzoek tot het horen van [B] als getuige zal worden afgewezen.
In de beschikking van de rechtbank van 11 januari 2018, die ook voor de door de rechter-commissaris te geven beslissingen richtinggevend is, is bepaald dat de voorlopige getuigenverhoren zich alleen mogen richten op het verkrijgen van bewijs ten aanzien van het opzettelijk lekken van informatie door DNB. [B] was niet werkzaam bij DNB, maar als minister van Financiën. In het licht hiervan heeft [verzoeker] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat een verklaring van [B] over hetgeen hij heeft ondernomen op het gebied van communicatie omtrent de aanvraag van de noodregeling en over zijn contacten met [C] kan bijdragen aan het bewijs dat door
DNBopzettelijk informatie is gelekt. Het verzoek van [verzoeker] om [B] als getuige te horen valt daarom buiten het door de rechtbank vastgestelde bewijsthema; toewijzing van het verzoek zou – gelet op de betrokken belangen – in strijd komen met een goede procesorde. Aan bespreking van de overige door DNB opgeworpen verweren wordt niet toegekomen.

5.De beslissing

De rechter-commissaris:
5.1.
staat [verzoeker] toe om [A] als getuige te doen horen;
5.2.
bepaalt dat deze getuige wordt gehoord ten overstaan van mr. M.L. Harmsen in het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag op een nader te bepalen datum en tijdstip;
5.3.
bepaalt dat partijen binnen 14 dagen na heden hun verhinderdata over de periode april t/m juni 2019 aan de rechtbank dienen toe te zenden;
5.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.L. Harmsen, rechter-commissaris, en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2019. [1]

Voetnoten

1.type: 1324