ECLI:NL:RBDHA:2019:1905
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de vaste woon- of verblijfplaats van een asielzoeker in relatie tot de kwetsbare minderheidsgroep Yezidi's
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 januari 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser van Iraakse nationaliteit, die stelt te behoren tot de Yezidi's, een kwetsbare minderheidsgroep in Irak. De rechtbank moest beoordelen of het verblijf van eiser in een vluchtelingenkamp in de provincie Duhok in de Koerdische Autonome Regio (KAR) als zijn vaste woon- of verblijfplaats kon worden aangemerkt. Indien dit het geval zou zijn, zou eiser niet tot de kwetsbare minderheidsgroep behoren. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser vier jaar in de KAR heeft verbleven, waarvan twee jaar in het vluchtelingenkamp Sharia. Eiser heeft verklaard dat hij geen problemen heeft ondervonden tijdens zijn verblijf in Duhok en dat hij toegang had tot onderwijs en werk. De rechtbank heeft verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is bepaald dat de beoordeling van de vaste woon- of verblijfplaats niet alleen afhangt van de duur van het verblijf, maar ook van de omstandigheden waaronder de vreemdeling heeft verbleven. De rechtbank concludeert dat het enkele feit dat het een vluchtelingenkamp betreft, niet betekent dat er geen sprake kan zijn van een vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank oordeelt dat Duhok kan worden aangemerkt als eisers vaste woon- en verblijfplaats, waardoor hij niet valt onder een kwetsbare minderheidsgroep. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard.