ECLI:NL:RBDHA:2019:1905

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2019
Publicatiedatum
4 maart 2019
Zaaknummer
NL18.24137
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vaste woon- of verblijfplaats van een asielzoeker in relatie tot de kwetsbare minderheidsgroep Yezidi's

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 januari 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser van Iraakse nationaliteit, die stelt te behoren tot de Yezidi's, een kwetsbare minderheidsgroep in Irak. De rechtbank moest beoordelen of het verblijf van eiser in een vluchtelingenkamp in de provincie Duhok in de Koerdische Autonome Regio (KAR) als zijn vaste woon- of verblijfplaats kon worden aangemerkt. Indien dit het geval zou zijn, zou eiser niet tot de kwetsbare minderheidsgroep behoren. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser vier jaar in de KAR heeft verbleven, waarvan twee jaar in het vluchtelingenkamp Sharia. Eiser heeft verklaard dat hij geen problemen heeft ondervonden tijdens zijn verblijf in Duhok en dat hij toegang had tot onderwijs en werk. De rechtbank heeft verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is bepaald dat de beoordeling van de vaste woon- of verblijfplaats niet alleen afhangt van de duur van het verblijf, maar ook van de omstandigheden waaronder de vreemdeling heeft verbleven. De rechtbank concludeert dat het enkele feit dat het een vluchtelingenkamp betreft, niet betekent dat er geen sprake kan zijn van een vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank oordeelt dat Duhok kan worden aangemerkt als eisers vaste woon- en verblijfplaats, waardoor hij niet valt onder een kwetsbare minderheidsgroep. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.24137

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. M.E.M. Jacquemard),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 10 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 januari 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was er iemand van het Nidos aanwezig.

Overwegingen

1. Eiser is van Iraakse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] .
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij behoort tot de Yezidi’s, een kwetsbare minderheidsgroep in Irak. Op 3 augustus 2014 is hij uit [plaats 1] gevlucht vlak voordat IS deze stad binnenviel. Eiser heeft vervolgens verklaard dat hij naar [plaats 2] in de provincie Duhok in de Koerdische Autonome Regio (KAR) is gevlucht. Hij heeft twee jaar in het dorp [plaats 2] gewoond alvorens naar het vluchtelingenkamp Sharia te Duhok te verhuizen. Eiser heeft tot aan zijn vertrek uit Irak in dit vluchtelingenkamp gewoond, voor een periode van ongeveer twee jaar.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Het asielrelaas van eiser wordt door verweerder geloofwaardig geacht. Eiser heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting naar Irak een reëel risico loopt op ernstige schade. Verweerder verwijst hiertoe naar het algemeen ambtsbericht Irak van 1 april 2018. Eiser behoort tot de Yezidi’s. Uit het landgebonden beleid (paragraaf C7/13.4.3, sub c, in samenhang met paragraaf C7/13.5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc)) volgt dat Yezidi’s in Irak worden aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep, tenzij zij woonachtig zijn in de KAR. In dat geval neemt verweerder aan dat het mogelijk is voor vreemdelingen om bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties. Verweerder heeft overwogen dat eiser zijn gewone verblijfplaats in de provincie Duhok in de KAR heeft, waarmee hij niet behoort tot een kwetsbare minderheidsgroep. Hierbij overweegt verweerder dat de duur van het verblijf van eiser in Duhok (twee jaar) voldoende is om aan te nemen dat hij hier zijn gewone verblijfplaats had. Niet gebleken is dat eiser in Duhok enige problemen heeft ondervonden noch dat hij deze zal ondervinden bij terugkeer.
4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat het vluchtelingenkamp Sharia in de provincie Duhok is aangemerkt als een normale woon- en verblijfplaats voor eiser. In het voornemen stelt verweerder dat voor het bepalen van de gewone verblijfplaats getoetst dient te worden of de vreemdeling – naar lokale maatstaven gemeten – op een normaal niveau heeft kunnen functioneren in de periode voor zijn vertrek. Hiervan kan niet gesproken worden bij een verblijf in een tentenkamp. Eiser verwijst hiertoe naar foto’s en een plattegrond van het kamp. Voorts heeft eiser verwezen naar een bericht van CNN, waaruit blijkt dat in 2016 aldaar 18.575 mensen woonden in 4.000 tenten. Gezien de situatie van eiser, waarbij de familie afkomstig is uit de regio [plaats 1] en vanwege hun vlucht een aantal jaren op verschillende plaatsen heeft verbleven, kan zeker niet gezegd worden dat Duhok hun normale woon- en verblijfplaats is. Verweerder gaat voorbij aan het gegeven dat het een omheind kamp betreft dat gerund wordt door de Verenigde Naties, die hen voedsel en bescherming biedt. Eiser heeft in het nader gehoor duidelijk aangegeven wat de omstandigheden in [plaats 2] waren waardoor zij [plaats 2] hebben verlaten en naar het tentenkamp Sharia zijn gegaan. Het gezin verbleef in [plaats 2] met tien personen op een kamer in een niet-afgebouwde woning. Dit was onhoudbaar, en kan door verweerder niet worden afgedaan met de enkele overweging dat zij weg zijn gegaan omdat zij het zat waren. Van eiser kan niet verwacht worden dat hij terugkeert naar het kamp maar ook niet naar een andere plaats in de provincie Duhok. Daarvoor heeft eiser nooit verbleven in Duhok. Hij heeft daar geen familie of bekenden en geen werk. Eiser voert voorts aan dat verweerder ten onrechte stelt dat de zienswijze niet is bedoeld om de verklaringen aan te vullen, het betreft immers slechts een verduidelijking.
4.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 11 november 2010 (201005898/1/V2), 5 augustus 2010 (200905927/1), 16 januari 2009 (200805073/1) en 18 september 2012 (201100976/1/V2) blijkt dat voor de beoordeling of een plaats kan worden beschouwd als de plaats waar de vreemdeling voorafgaand aan zijn vertrek zijn normale woon- en verblijfplaats had, niet alleen van belang is hoe lang hij daar verbleef, maar ook onder welke omstandigheden. Er wordt volgens verweerder geen concrete periode genoemd in deze uitspraken. Verweerder stelt dat de duur van het verblijf van eiser in Duhok in dit geval voldoende is om aan te nemen dat hij hier zijn gewone woon- en verblijfplaats had. Verder zijn de omstandigheden die betrokken kunnen worden bij de beoordeling bijvoorbeeld of de vreemdeling ergens heeft gewerkt, of hij verbleven heeft op een locatie waar hij naar buiten kon, dat wil zeggen waar hij niet ondergedoken zat, en of hij in de buurt van familie verbleef. Met andere woorden dient, aldus verweerder, te worden getoetst of de vreemdeling – naar lokale maatstaven gemeten – op een normaal niveau heeft kunnen functioneren tijdens de periode dat hij daar voor zijn vertrek uit het land van herkomst verbleef. Gelet op het vorenstaande en de verklaringen van eiser over zijn verblijf in Duhok
wordt deze provincie in de KAR aangemerkt als de plaats waar eiser voorafgaand aan zijn vertrek uit Irak zijn normale woon- en verblijfplaats had. Eiser heeft verklaard geen problemen te hebben ondervonden na zijn vertrek uit [plaats 1] . Daarnaast zat eiser niet ondergedoken en heeft hij te allen tijde bij zijn familie verbleven. Hoewel eiser heeft verklaard dat hij niet naar school ging, is niet gebleken dat hij geen toegang tot onderwijs had. Immers, eiser heeft verklaard dat hij gedurende één week tijdens zijn verblijf in [plaats 2] naar school is geweest.
4.2
Gelet op de beroepsgronden beperkt het geschil zich tot de vraag of het verblijf in een vluchtelingenkamp in de provincie Duhok in de KAR is aan te merken als eisers vaste woon- of verblijfplaats. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, behoort eiser niet tot een kwetsbare minderheidsgroep. Indien het kamp niet als zijn vaste woon- of verblijfplaats kan worden aangemerkt, behoort eiser, zo ook door verweerder ter zitting is bevestigd, wel tot een kwetsbare minderheidsgroep. Dit vindt zijn grondslag in paragraaf C7/13.4.3 van de Vc.
4.2.1
De rechtbank verwijst voor de beoordeling van deze vraag naar onder andere de uitspraak van de Afdeling van 18 september 2012, waarin in rechtsoverweging 1.1 is bepaald dat bij de beoordeling in het land, dan wel in voorkomend geval het gebied waaruit een vreemdeling afkomstig is, een situatie, als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3 van de Vw, zich voordoet, dient te worden uitgegaan van het land dan wel het gebied waar de desbetreffende vreemdeling voorafgaand aan zijn vertrek zijn normale woon- en verblijfplaats had. Tussen partijen is niet in geschil dat dit criterium ook in deze procedure, dus in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 2 van de Vw van toepassing is. Verder blijkt uit deze uitspraak van de Afdeling, rechtsoverweging 1.4, dat voor die beoordeling van belang is hoe lang en onder welke omstandigheden een vreemdeling in dat gebied dan wel land heeft verbleven en in hoeverre er gegronde redenen bestonden voor de vreemdeling om onder te duiken. De Afdeling duidt weliswaar geen periode aan op basis waarvan kan worden uitgegaan van een vaste woon- of verblijfplaats, maar ruim twee jaar werd door de Afdeling in de uitspraak van 18 september 2012 voldoende geacht.
4.2.2
Uit de gehoren van eiser komt het volgende naar voren. Eiser heeft vier jaar in de KAR verbleven. Vanuit het eerste adres in de KAR is het gezin van eiser vrijwillig naar het kamp vertrokken, het gezin is al die tijd bij elkaar gebleven. Eiser heeft één week op school gezeten en is vervolgens net als zijn broers, gaan werken in het dorp. Hij heeft geen problemen ondervonden sinds zijn verblijf in Duhok.
De rechtbank stelt voorop dat eiser niet heeft onderbouwd en ook uit de eerder genoemde uitspraak van de Afdeling niet blijkt, dat het enkele feit dat het een vluchtelingenkamp betreft gerund door de VN, reeds maakt dat niet van een vaste woon-of verblijfplaats kan worden gesproken. Van belang is dat eiser toegang had tot onderwijs en werk. De door eiser ter zitting toegelichte foto’s en plattegrond van het vluchtelingenkamp Sharia geven er eveneens geen blijk van dat sprake is van een dusdanige situatie dat niet gesproken kan worden van een vaste woon- en verblijfplaats. Het betreft grote, stevige tenten en de noodzakelijke basisvoorzieningen zijn aanwezig. Het enkele feit dat de familie is vertrokken vanwege wateroverlast maakt dit niet anders, nu eiser heeft verklaard dat de andere bewoners van dat kamp zijn gebleven. Verder acht de rechtbank van belang dat niet is gebleken van enig gevaar voor eiser in de KAR. Er zijn in elk geval geen omstandigheden aangevoerd waaruit een schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) blijkt. De rechtbank oordeelt dat dit alles maakt dat in deze situatie en in het licht van hetgeen is aangevoerd, Duhok kan
worden aangemerkt als eisers vaste woon- en verblijfplaats en eiser daarmee niet valt onder een kwetsbare minderheidsgroep. De beroepsgrond slaagt niet.
4.3
Voorts oordeelt de rechtbank dat hetgeen eiser heeft aangevoerd over de verduidelijking in de zienswijze, niet kan slagen. Wat hier ook van zij, uit het bestreden besluit en uit de toelichting ter zitting is gebleken dat verweerder deze aanvullingen dan wel verduidelijkingen van eisers situatie heeft betrokken bij zijn oordeel dat sprake is van een vaste woon- of verblijfplaats.
5. Eiser voert verder aan dat een gedwongen terugkeer naar Irak zonder Iraakse reisdocumenten nog steeds niet mogelijk is. Een laissez-passer wordt door de Iraakse overheid alleen verstrekt als men aangeeft vrijwillig terug te keren.
5.1
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt ter zitting dat deze beroepsgrond ziet op de feitelijke uitzetting en valt buiten de omvang van het geschil.
6. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Gall, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter
worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of
wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.