ECLI:NL:RBDHA:2019:1903
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G. van Zeben - de Vries
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening met beroep op interstatelijk vertrouwensbeginsel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 januari 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een asielaanvraag. Eiser, die een asielaanvraag had ingediend op 30 oktober 2018, kreeg te horen dat zijn aanvraag niet in behandeling werd genomen omdat de Bondsrepubliek Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn aanvraag. Dit besluit was gebaseerd op de Dublinverordening, die bepaalt welk land verantwoordelijk is voor de behandeling van asielaanvragen binnen de EU.
Eiser had eerder op 31 augustus 2018 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming ingediend. De Duitse autoriteiten hadden op 16 november 2018 ingestemd met het terugnemen van eiser op basis van een claimakkoord. Tijdens de zitting op 22 januari 2019 was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank overwoog dat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht aannemen dat Duitsland zich aan internationale verplichtingen zou houden.
Eiser had betoogd dat hij en zijn gezin in de asielopvang in Duitsland agressief waren bejegend door medebewoners, maar de rechtbank oordeelde dat deze stelling niet voldoende onderbouwd was. Er was geen bewijs dat eiser niet kon klagen over de situatie in Duitsland. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter G. van Zeben - de Vries, in aanwezigheid van griffier D.D. Tempelman.