Overwegingen
1. Eisers hebben gesteld te zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] , [geboortedatum 2] en [geboortedatum 3] en de Congolese nationaliteit te bezitten. Namens hen is een aanvraag ingediend om verlening van een mvv in het kader van nareis door referent, die de pleegvader van eisers stelt te zijn.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Eisers hebben hun identiteit en de gestelde gezinsband met referent niet aannemelijk gemaakt.
3. Op wat eisers daartegen hebben aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder heeft met het bestreden besluit alsnog op de aanvraag van eisers beslist. Dat besluit zal hierna worden beoordeeld. De rechtbank is niet gebleken dat eisers een belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun eerdere beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Dat beroep is daarom niet-ontvankelijk.
5. Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) kan een verblijfsvergunning asiel worden verleend aan de echtgenoot en de minderjarige kinderen van de vreemdeling aan wie een asielvergunning is verstrekt indien deze op het tijdstip van diens binnenkomst behoorden tot diens gezin en binnen drie maanden zijn nagereisd.
6. Volgens C1/4.4.6. van de Vreemdelingencirculaire 2000 moet de vreemdeling die een beroep doet op artikel 29, tweede lid, van de Vw zijn identiteit en de gestelde familierelatie aannemelijk maken. De vreemdeling doet dit door het overleggen van een geldig document voor grensoverschrijding, of een ander officieel en door de autoriteiten afgegeven document dat zijn identiteit aantoont, en, indien van toepassing, een document dat de familierechtelijke relatie tussen het kind en de ouders aantoont. Kan een vreemdeling dit niet, dan dient hij aannemelijk te maken dat dit niet aan hem is toe te rekenen.
7. Sinds november 2017 hanteert verweerder een nieuwe vaste gedragslijn voor het beoordelen van nareiszaken.Deze houdt – kort weergegeven – in dat verweerder ook andere bewijsmiddelen dan officiële documenten in zijn beoordeling betrekt, ongeacht of er sprake is van bewijsnood. Deze kunnen aanleiding geven tot nader onderzoek. Daarbij wordt in aanmerking genomen of de vreemdeling een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het ontbreken van officiële documenten, of bedoelde andere bewijsmiddelen substantieel bewijs opleveren en of er sprake is van contra-indicaties. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 16 mei 2018geoordeeld dat deze in overeenstemming is met artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
8. Niet in geschil is dat eisers geen officiële documenten hebben overgelegd die hun identiteit kunnen aantonen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij geen officiële documenten kunnen overleggen. De enkele stelling dat eisers alles zijn verloren tijdens hun vlucht uit de Democratische Republiek Congo naar Oeganda heeft verweerder daartoe onvoldoende kunnen achten. Hierom heeft verweerder geen bewijsnood hoeven aan te merken. Het ligt namelijk op de weg van eisers als aanvragers van een mvv om aannemelijk te maken dat sprake is van bewijsnood. Niet duidelijk is welke documenten zij precies verloren zijn, wat ertoe heeft geleid dat het verloren is gegaan, en waarom zij geen vervangende identificerende documenten hebben kunnen verkrijgen.
9. De Oegandese vluchtelingenpassen van eiser 1 en eiseres en de UNHCRregistraties van vluchtelingschap van eiser 1 en eiser 2 heeft verweerder niet als indicatieve documenten hoeven aan te merken, omdat niet duidelijk is van welke brongegevens is uitgegaan bij het opmaken van deze vluchtelingenpassen. Ook is niet duidelijk van welke brongegevens de UNHCR is uitgegaan voor de registraties van vluchtelingschap van eiser 1 en eiser 2. Hieruit volgt dat verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat onvoldoende andere bewijsmiddelen dan officiële documenten voorhanden zijn om over te gaan tot het doen van nader onderzoek, al dan niet in de vorm van een identificerend gehoor met eisers.
10. Uit het voorgaande volgt dat verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat eisers hun identiteit niet aannemelijk hebben gemaakt.
11. Nu eisers hun identiteit niet aannemelijk hebben gemaakt, komt daarmee de gestelde familierechtelijke relatie met referent ook niet vast te staan. De rechtbank komt niet toe aan verdere bespreking van wat daarover is aangevoerd.
12. Gelet op het voorgaande heeft verweerder kunnen concluderen dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond was, zodat er geen sprake is van schending van de hoorplicht als bedoeld in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
13. Het beroep is ongegrond.
14. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 250,50 (1 punt voor het indienen van het samenhangende beroep tegen het niet tijdig beslissen, met een waarde van € 501,- per punt en een wegingsfactor 0,5).