ECLI:NL:RBDHA:2019:188

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2019
Publicatiedatum
14 januari 2019
Zaaknummer
C/09/563795 / JE RK 18-2538
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing en vaststellen regeling in jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2019 uitspraak gedaan naar aanleiding van verzoeken van de moeder van een minderjarige, geboren in 2017, om twee schriftelijke aanwijzingen van de gecertificeerde instelling te vervallen te verklaren. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat, heeft verzocht om een regeling voor begeleid contact met haar kind, dat momenteel in een pleeggezin verblijft. De kinderrechter heeft de zaak eerder ontvangen van de rechtbank Rotterdam en heeft op 7 januari 2019 een zitting met gesloten deuren gehouden. De moeder heeft aangevoerd dat de schriftelijke aanwijzingen onvoldoende gemotiveerd zijn en dat de huidige omgangsregeling niet in het belang van het kind is. De gecertificeerde instelling heeft echter betoogd dat de huidige regeling noodzakelijk is voor de veiligheid van het kind en dat er onvoldoende informatie is over de opvoedkwaliteiten van de ouders.

De kinderrechter heeft de ontvankelijkheid van de verzoeken beoordeeld en vastgesteld dat de moeder tijdig heeft verzocht om vervallenverklaring van de eerste schriftelijke aanwijzing, maar niet van de tweede. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de eerste schriftelijke aanwijzing, gedateerd op 15 oktober 2018, niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en heeft deze vervallen verklaard. De tweede schriftelijke aanwijzing, gedateerd op 3 december 2018, is echter wel in het belang van het kind en voldoet aan de eisen van zorgvuldigheid. De kinderrechter heeft het verzoek tot vervallenverklaring van deze tweede aanwijzing afgewezen en geen andere contactregeling vastgesteld dan reeds door de gecertificeerde instelling was gedaan. De kinderrechter heeft geen proceskosten toegewezen aan de moeder, omdat er geen onterecht handelen van de gecertificeerde instelling is vastgesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd & Bopz
Zaaksgegevens: C/09/563795 / JE RK 18-2538
Datum uitspraak: 14 januari 2019 (bij vervroeging)

Beschikking van de kinderrechter

Verzoek tot vervallen verklaren schriftelijke aanwijzing en vaststellen regeling

in de zaak naar aanleiding van de op 22 november 2018 en 28 december 2018 ingekomen verzoeken van:

[verzoekster] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.P. Smit te Almelo,
betreffende:
- [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2017 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering(hierna te noemen: de gecertificeerde instelling).

Het procesverloop

Bij beschikking van 20 november 2018 van de kinderrechter van de rechtbank Rotterdam is de zaak verwezen naar de rechtbank Den Haag.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- voornoemde beschikking van 20 november 2018;
- de verzoeken (inclusief de bijlagen);
- het verweerschrift van de gecertificeerde instelling (inclusief de bijlagen).
Op 7 januari 2019 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] , namens de gecertificeerde instelling;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. M.P. Smit;
- de heer [A] partner van de moeder en tevens de biologische vader van [minderjarige] ;
- mevrouw [B] , namens Stichting Opkomst voor het Kind, ter ondersteuning van de moeder.

Feiten

- De moeder is belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige] verblijft feitelijk in een pleeggezin.
- De kinderrechter in de rechtbank Rotterdam heeft bij beschikking van 30 april 2018 [minderjarige] onder toezicht gesteld van 30 april 2018 tot 30 april 2019, alsmede voor dezelfde periode een machtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.
- De gecertificeerde instelling heeft de moeder op 15 oktober 2018 een e-mail gestuurd met een bezoekregeling voor de periode van oktober tot en met december 2018.
- Voorts heeft de gecertificeerde instelling de moeder op 3 december 2018 een schriftelijke aanwijzing gegeven, ertoe strekkende dat de moeder één keer per week één uur begeleid contact heeft met [minderjarige] . De data, de locatie en de naam van degene die de bezoeken begeleidt, worden iedere maand door de jeugdzorgwerker aan de ouders toegezonden.

Verzoeken en verweer

De verzoeken
De verzoeken strekken ertoe om zowel de e-mail van 15 oktober 2018, die volgens de moeder dient te worden aangemerkt als een schriftelijke aanwijzing, als de schriftelijke aanwijzing van 3 december 2018 vervallen te verklaren en om een regeling vast te stellen bestaande uit één keer per week gedurende twee uur begeleid contact tussen [minderjarige] en de moeder, met uitbreiding naar onbegeleid verlof bij de moeder thuis, dan wel een door de kinderrechter in goede justitie te bepalen omgangsregeling, met veroordeling van de gecertificeerde instelling in de proceskosten. De moeder heeft het volgende aan de verzoeken ten grondslag gelegd.
De moeder heeft op het punt van de ontvankelijkheid van het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van 3 december 2018 aangevoerd dat geen sprake is van overschrijding van de termijn voor het indienen van het verzoek omdat de moeder redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden in verzuim te zijn geweest, aangezien de schriftelijke aanwijzing haar pas op 27 december 2018 is toegezonden.
Voorts stelt de moeder dat de e-mail van 15 oktober 2018 dient te worden aangemerkt als een schriftelijke aanwijzing, omdat de e-mail is gestuurd naar aanleiding van een verzoek van de moeder tot uitbreiding van de contacten en een dwingend karakter heeft.
De moeder stelt voorts dat beide schriftelijke aanwijzingen onvoldoende zijn gemotiveerd. De moeder ontkent dat [minderjarige] de huidige omgangsregeling niet goed aankan. Het is in het belang van [minderjarige] dat de moeder langer dan één uur omgang met hem kan hebben om in ieder geval een reële band met hem op te kunnen bouwen. De moeder heeft sinds
19 september 2018 een eigen woonruimte. De mogelijkheden voor uitbreiding van de contacten zijn daarom verbeterd en er kan worden gestart met een gezinsopname. Het gezag van de moeder dient te worden gerespecteerd en de gezinsband tussen de moeder en [minderjarige] dient te worden bevorderd. Mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] is al de vierde jeugdbeschermer. De eerste jeugdbeschermer was gestart met uitbreiding van de contacten, maar dat traject is door de daaropvolgende jeugdbeschermers teruggedraaid. De gecertificeerde instelling is daarvoor door de rechtbank op de vingers getikt. Er is niets van de grond gekomen, terwijl de moeder zich binnen een jaar omhoog heeft gewerkt. Voor de moeder dient duidelijk te zijn wat er van haar verlangd wordt. Er worden door de gecertificeerde instelling weinig feiten naar voren gebracht die rechtvaardigen dat de contacten niet verder worden uitgebreid. Het netwerk van de moeder is uitgebreid en er is een beschermingsbewindvoerder.
De gecertificeerde instellingNamens de gecertificeerde instelling is bepleit het verzoek af te wijzen. De gecertificeerde instelling heeft daar het volgende aan ten grondslag gelegd. Er is op dit moment nog onvoldoende informatie beschikbaar over de opvoedkwaliteiten van de ouders. Om de veiligheid van [minderjarige] te kunnen garanderen, is het daarom nog noodzakelijk dat de contacten begeleid blijven. Het is van belang dat de ouders laten zien dat zij vooruitgang boeken. De aanvaardbare termijn is inmiddels verstreken en daarom moet er snel duidelijkheid komen over het perspectief. De ouders zijn aangemeld voor een gezinsopname bij Yulius en Horizon. Eén uur begeleid contact is op dit moment het maximaal haalbare voor [minderjarige] . Hij huilt veel tijdens en na de bezoeken. De ouders willen hem tijdens de bezoeken graag zien en vasthouden. Hoewel dat begrijpelijk is, is dat voor [minderjarige] zwaar. De feedback die tijdens de bezoekmomenten wordt gegeven, wordt door de ouders wel opgepakt.

Beoordeling

OntvankelijkheidBlijkens het bepaalde in art. 1:264, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) bedraagt de termijn voor het indienen van het verzoek tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing twee weken en vangt het aan met ingang van de dag na die waarop de beslissing is verzonden of uitgereikt. Blijkens het bepaalde in het vierde lid blijft ten aanzien van een na afloop van die termijn ingediend verzoek niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de verzoeker redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden in verzuim te zijn geweest.
De kinderrechter overweegt dat de e-mail is gedateerd op 15 oktober 2018. Het verzoek tot vervallenverklaring van de e-mail is bij de Rechtbank Rotterdam binnengekomen op
26 oktober 2018. De kinderrechter is daarom van oordeel dat de moeder ontvankelijk is in haar verzoek tot vervallenverklaring van de e-mail van 15 oktober 2018.
Voorts overweegt de kinderrechter dat in de schriftelijke aanwijzing gedateerd op
3 december 2018 staat vermeld dat deze op diezelfde dag aan de moeder is toegezonden. Het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van
3 december 2018 is bij de rechtbank binnengekomen op 28 december 2018. De moeder ontkent de schriftelijke aanwijzing tijdig te hebben ontvangen. De kinderrechter heeft niet kunnen vaststellen dat een afschrift van de schriftelijke aanwijzing op 3 december 2018 aan de moeder is toegezonden en is daarom van oordeel dat de moeder niet redelijkerwijs geoordeeld kan worden in verzuim te zijn geweest.
De kinderrechter acht de moeder dan ook eveneens ontvankelijk in het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van 3 december 2018.
Inhoudelijke beoordeling van de verzoekenOp grond van artikel 1:265f van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de gecertificeerde instelling, voor zover noodzakelijk in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige, voor de duur daarvan de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken. Op grond van het tweede lid van voornoemd artikel geldt een dergelijke beslissing als een schriftelijke aanwijzing en zijn artikel 1:264 BW en 1:265 BW van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de kinderrechter een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:264 BW kan de kinderrechter op verzoek van een met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaar of ouder een schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren.
Een schriftelijke aanwijzing dient te worden beschouwd als een beschikking in de zin van artikel 1:3 van de Algemene Wet bestuursrecht (hierna: Awb). Dit betekent dat aan de hand van het bepaalde in de hoofdstukken 3 en 4 Awb beoordeeld moet worden of bij de besluitvorming door de gecertificeerde instelling de algemene voorschriften over zorgvuldigheid, evenredigheid en een deugdelijke motivering in acht zijn genomen. De schriftelijke aanwijzing dient het doel van de ondertoezichtstelling te dienen en in het belang van de minderjarige te worden geacht.
De e-mail van 15 oktober 2018
De kinderrechter overweegt dat de e-mail van 15 oktober 2018 dient te worden aangemerkt als een schriftelijke aanwijzing, omdat het een beperking van het contact tussen de moeder en [minderjarige] betreft. Het is daarom op rechtsgevolg gericht en kan worden aangemerkt als een besluit.
De kinderrechter is voorts van oordeel dat niet is voldaan aan de eisen van een zorgvuldige voorbereiding en een deugdelijke motivering. De kinderrechter overweegt daartoe dat de contactregeling zoals bepaald in de e-mail van 15 oktober 2018 in zijn geheel niet is gemotiveerd en voorts uit de e-mail niet blijkt dat de moeder in de gelegenheid is gesteld om haar zienswijze kenbaar te maken voordat het besluit werd genomen. De kinderrechter zal de schriftelijke aanwijzing van 15 oktober 2018 dan ook op formele gronden vervallen verklaren.
De schriftelijke aanwijzing van 3 december 2018De kinderrechter is voorts van oordeel dat niet is gebleken van een schending van voornoemde voorschriften bij de totstandkoming van de schriftelijke aanwijzing van
3 december 2018. Deze schriftelijke aanwijzing, inhoudende een beperking van het contact tussen [minderjarige] en de moeder, is bovendien in het belang van [minderjarige] en dient het doel van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter overweegt daartoe dat de kinderbeschermingsmaatregelen zijn uitgesproken omdat onduidelijk was of de moeder in staat kon worden geacht om aan te sluiten bij wat [minderjarige] nodig heeft, vanwege de persoonlijke problemen van de ouders en praktische problemen, zoals het ontbreken van goede huisvesting. Hoewel de moeder naar eigen zeggen inmiddels over een woning beschikt, is er thans nog onvoldoende duidelijk over de opvoedvaardigheden van de ouders.
De contactmomenten verlopen goed en de ouders handelen naar de instructies van de jeugdbeschermer. De contactmomenten zijn voor [minderjarige] echter zwaar. Dat uit zich in huilen, zowel tijdens als na de contactmomenten. Naar het oordeel van de kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling voldoende gemotiveerd waarom uitbreiding van de contactmomenten op dit moment niet in het belang van [minderjarige] is. De kinderrechter zal het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van
3 december 2018 daarom afwijzen. Gelet hierop, ziet de kinderrechter voorts geen aanleiding om een andere contactregeling vast te stellen dan reeds door de gecertificeerde instelling is gedaan.
De kinderrechter overweegt voorts nog het volgende. [minderjarige] is pas één jaar oud en verblijft al geruime tijd in het pleeggezin. Uit de verklaring van de gecertificeerde instelling blijkt dat het gezin is aangemeld voor een gezinsopname om zo het perspectief te kunnen bepalen. Gezien de leeftijd van [minderjarige] en de aanvaardbare termijn als bedoeld in art. 1:266 BW, is het van uiterst belang dat er spoedig duidelijkheid komt over zijn toekomstperspectief. De kinderrechter gaat er van uit dat de gecertificeerde instelling met voortvarendheid het nodige zal doen om het toekomstperspectief van [minderjarige] te onderzoeken.
De kinderrechter ziet in de gegeven omstandigheden geen aanleiding om de gecertificeerde instelling te veroordelen in de proceskosten die de moeder heeft gemaakt, nu niet is gebleken dat door het handelen van de gecertificeerde instelling een situatie is ontstaan waarin nodeloos proceskosten zijn veroorzaakt.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verklaart de schriftelijke aanwijzing van 15 oktober 2018 vervallen;
wijst het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van
3 december 2018 af;
wijst voorts het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2019 door mr. C.F. Mewe, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.G. Nuboer als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 14 januari 2019.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.