ECLI:NL:RBDHA:2019:1826

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2019
Publicatiedatum
28 februari 2019
Zaaknummer
7433591 EJ18-86708
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbindingsverzoek werknemer en werkgever wegens ernstig verwijtbaar handelen met betrekking tot arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter te Den Haag op 26 februari 2019 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van een werknemer tegen zijn werkgever. De werknemer, die sinds 1990 in dienst was en als algemeen directeur fungeerde, verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De werknemer stelde dat zijn privacy was geschonden door de werkgever, die zijn communicatie had gevolgd en privéberichten had gedeeld. Dit had zijn gezag als directeur aangetast en zijn functioneren onmogelijk gemaakt. De werkgever daarentegen verweet de werknemer ernstig verwijtbaar gedrag, waaronder diefstal en beledigende uitlatingen. De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsverhouding zodanig verstoord was dat ontbinding gerechtvaardigd was, maar dat er geen grond was voor het toekennen van een transitievergoeding of billijke vergoeding aan de werknemer. De kantonrechter bepaalde dat de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2019 zou eindigen, en dat de werknemer de mogelijkheid had om zijn ontbindingsverzoek in te trekken tot 14 maart 2019. In het voorwaardelijk zelfstandig verzoek van de werkgever werd ook geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst ontbonden kon worden, maar met inachtneming van de opzegtermijn. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer recht had op een transitievergoeding van € 62.207,= bruto, omdat het eindigen van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg was van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer. Tevens werden de non-concurrentie- en non-relatiebedingen gedeeltelijk vernietigd, waarbij de geldingsduur werd beperkt tot 1 januari 2020.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

zittingplaats Gouda
HG
Zaaknummer/rolnummer: 7433591 EJ VERZ 18-86708
Beschikking van de kantonrechter d.d. 26 februari 2019 in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekende partij in het inleidende verzoek,
verwerende partij in het voorwaardelijk zelfstandig verzoek,
verzoekende partij in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek,
gemachtigde: mw.mr. A.J.S. van Popering-Kalkman,
tegen
de besloten vennootschap
[verweerder] VERKEERSSCHOOL B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente] ,
verwerende partij in het inleidende verzoek,
verzoekende partij in het voorwaardelijk zelfstandig verzoek,
verwerende partij in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek,
gemachtigde: mr. G.B. Plomp.
Partijen worden aangeduid als “ [verzoeker] ” en “ [verweerder] ”.

1.Procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het inleidende verzoek d.d. 21 december 2018;
  • het verweerschrift tevens voorwaardelijk zelfstandig verzoek d.d. 17 januari 2019;
  • het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek d.d. 25 januari 2019;
  • de door partijen overgelegde producties.
1.2
Op 28 januari 2019 heeft een mondelinge behandeling van de verzoeken plaatsgevonden. [verzoeker] is, vergezeld van zijn gemachtigde, in persoon ter zitting verschenen. [verweerder] heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde alsmede door mw. [naam] (hierna: mw. [naam] ) en mw. [verweerder] (hierna: mw. [verweerder] ).

2.Feiten

2.1
[verzoeker] die is geboren op [geboortedatum] 1967, is op 1 mei 1990 in dienst getreden bij [verweerder] en daar vanaf 1 maart 2009 als algemeen directeur. Voor de werkzaamheden ontvangt [verzoeker] een loon van € 4.000,= exclusief 8% vakantietoeslag.
2.2
[verzoeker] was naast [verweerder] Beheer B.V. (waarvan mw. [naam] directeur/aandeelhouder is) en [verweerder] Beheer B.V. (waarvan mw. [verweerder] directeur/aandeelhouder is) bestuurder van [verweerder] .
2.3
[verzoeker] en mw. [verweerder] zijn ten tijde van de mondelinge behandeling van de verzoeken nog met elkaar getrouwd. Uit hun huwelijk zijn 4 dochters geboren. Op [datum] 2018 heeft [verzoeker] een verzoek tot echtscheiding ingediend.
2.4
Van de 4 dochters zijn er 3 werkzaam binnen het bedrijf van [verweerder] .
2.5
Op 3 september 2016 heeft [verzoeker] zich ziek gemeld voor het verrichten van zijn werkzaamheden als algemeen directeur. Voor deze werkzaamheden is [verzoeker] weer op
1 januari 2018 volledig hersteld verklaard.
2.6
Nadat gesprekken tussen partijen over een beëindiging van de arbeidsovereenkomst op niets waren uitgelopen, is [verzoeker] per 10 december 2018 vrijgesteld van de verplichting om zijn werkzaamheden te verrichten onder de voorwaarde dat hij binnen twee weken een ontbindingsverzoek zou indienen.

3.Verzoeken en verweren

in het inleidende verzoek
3.1
[verzoeker] verzoekt - kortweg gezegd - dat bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
I. de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst dadelijk of op korte termijn wordt ontbonden;
II. voor recht wordt verklaard dat er geen non-concurrentiebeding van toepassing is dan wel dat [verweerder] niet langer rechten aan een dergelijk beding kan ontlenen;
III. en voorts dat [verweerder] wordt veroordeeld tot betaling van:
a. een transitievergoeding van € 58.680,= bruto dan wel een bedrag dat de kantonrechter in goede justitie juist acht;
b. een billijke vergoeding van € 60.000,= bruto dan wel een bedrag dat de kantonrechter in goede justitie juist acht;
c. een bedrag aan juridische kosten van € 12.000,= dan wel een bedrag dat de kantonrechter in goede justitie juist acht;
d. de wettelijke rente over voormelde bedragen vanaf het moment van verschuldigdheid;
e. de proceskosten aan de zijde van [verzoeker] ;
IV. [verweerder] wordt veroordeeld om binnen 14 dagen na deze beschikking een deugdelijke bruto-/netto specificaties aan [verzoeker] te verstrekken waarin alle hiervoor verzochte betalingen zijn verwerkt, een en ander op straffe van een tot € 10.000,= gemaximeerde dwangsom
van € 100,= per dag, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen
bedrag per dag, zolang [verweerder] niet aan het verzochte voldoet.
3.2
Aan zijn verzoek heeft [verzoeker] - samengevat - ten grondslag gelegd dat [verweerder] zich ernstig verwijtbaar jegens hem heeft gedragen. Volgens [verzoeker] heeft [verweerder] die dat aanvankelijk ontkende, zijn privacy langdurig en stelselmatig geschonden door voor langere tijd zijn e-mail-, snapchat- en skype-verkeer te volgen en bepaalde privéberichten met familieleden en soms ook met medewerkers van [verweerder] te delen.
Hierdoor is het gezag van [verzoeker] als directeur aangetast en zijn functioneren eigenlijk onmogelijk gemaakt. Daarnaast heeft [verweerder] geweigerd om [verzoeker] - na zijn herstel weer volledig zijn werkzaamheden als directeur te laten hervatten en hem zelfs zonder overleg als directeur uitgeschreven uit het handelsregister. Naar zeggen van [verzoeker] wilde mw. [verweerder] hem financieel klemzetten, hebben mw. [verweerder] en mw. [naam] in de grofste bewoordingen over [verzoeker] gesproken, heeft mw. [verweerder] hem ook op de werkvloer zwart gemaakt en heeft mw. [verweerder] zich schuldig gemaakt aan fysieke spionage. Al deze omstandigheden rechtvaardigen - aldus [verzoeker] - de verzochte transitievergoeding en billijke vergoeding. Omdat [verweerder] zich niet als een goed werkgever heeft gedragen, acht [verzoeker] ook vergoeding van de verzochte advocaatkosten gerechtvaardigd. En als er al een non-concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst is opgenomen, dan meent [verzoeker] dat door het ernstig verwijtbaar gedrag van [verweerder] , deze laatste geen rechten aan dit beding kan ontlenen. [verzoeker] wenst de gelegenheid te krijgen het ontbindingsverzoek weer in te trekken.
3.3
[verweerder] verweert zich gemotiveerd tegen het verzoek van [verzoeker] . Voor zover hier van belang zal de kantonrechter bij de beoordeling op dit verweer ingaan.
in het voorwaardelijk zelfstandig verzoek
3.4
[verweerder] verzoekt dat - als [verzoeker] zijn ontbindingsverzoek intrekt - bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad primair de arbeidsovereenkomst tussen partijen per de vroegst mogelijke datum wordt ontbonden, althans subsidiair - als er geen ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van [verzoeker] is - de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden met inachtneming van de opzegtermijn onder aftrek van het tijdsverloop van de procedure, een en ander met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten aan de zijde van [verweerder] .
3.5
Aan haar verzoek heeft [verweerder] -samengevat - ten grondslag gelegd dat [verzoeker] (ernstig) verwijtbaar heeft gehandeld jegens [verweerder] . Om die reden is het verzoek tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst primair gebaseerd op artikel 7:669, derde lid, aanhef en onder e, BW (verwijtbaar handelen of nalaten werknemer) en subsidiair op artikel 7:669, derde lid, aanhef en onder g, BW (verstoorde arbeidsverhouding). Zo is [verweerder] van mening dat [verzoeker] zich destijds onder valse voorwendselen heeft ziek gemeld. Verder heeft [verzoeker] meerdere keren benzine en ook andere spullen van [verweerder] gestolen. In 2016 en 2017 zou er door [verzoeker] geld uit de kluis zijn weggenomen en verder heeft [verzoeker] zich begin 2016 vakantiedagen laten uitbetalen die hij
al had opgenomen. Ook heeft [verzoeker] zich keer op keer beledigend uitgelaten tegenover
mw. [naam] en mw. [verweerder] . Ten slotte heeft [verzoeker] vanaf in ieder geval het op 28 september 2018 tussen partijen gehouden gesprek geweigerd zijn taken als directeur te vervullen en om op redelijke verzoeken van [verweerder] in te gaan. Omdat in de ogen van [verweerder] het handelen van [verzoeker] als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt, komt - aldus [verweerder] - [verzoeker] geen transitievergoeding toe en dient de arbeidsovereenkomst op een eerder tijdstip te eindigen dan met inachtneming van de geldende opzegtermijn het geval zou zijn. Herplaatsings-mogelijkheden zijn er naar de mening van [verweerder] niet.
3.6
[verzoeker] verweert zich gemotiveerd tegen het verzoek van [verweerder] . Voor zover hier van belang zal de kantonrechter bij de beoordeling op dit verweer ingaan.
in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek
3.7
[verzoeker] verzoekt dat - als de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden naar aanleiding van het voorwaardelijk zelfstandig verzoek van [verweerder] - bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor zover een non-concurrentiebeding van toepassing is, dat beding geheel wordt
vernietigd, althans gedeeltelijk wordt vernietigd met beperking van de duur tot een
jaar en de straal tot 5 km rond de vestigingsplaats van [verweerder] dan wel het non-
concurrentiebeding gedeeltelijk wordt vernietigd op een wijze die de kantonrechter
in goede justitie juist acht;
b. voor zover een non-relatiebeding van toepassing is, dat beding te beperken tot een
periode van een jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst en voorts tot
natuurlijke personen en rechtspersonen met gelieerde onderneming die gedurende
een periode van 12 maanden voorafgaand aan de beëindiging van de
arbeidsovereenkomst te eniger tijd cliënt of relatie van [verweerder] zijn geweest,
een en ander met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten aan de zijde van [verzoeker] .
3.8
Aan zijn verzoek heeft [verzoeker] ten grondslag gelegd dat gelet op zijn eenzijdige arbeidsverleden en zijn leeftijd te verwachten valt dat het voor hem niet eenvoudig zal zijn om een baan elders te vinden. Bovendien betreft het non-concurrentiebeding een periode van maar liefst twee jaar, geldt het beding voor een staal van 30 km en heeft het een ruime strekking. Hierdoor wordt [verzoeker] in verhouding tot het te beschermen belang van [verweerder] onbillijk benadeeld. Die onbillijkheid is er volgens [verzoeker] ook in gelegen dat [verweerder] ondanks haar eigen verwijtbaar handelen hem toch aan het non-concurrentiebeding wenst te houden.
Naar de mening van [verzoeker] is het non-concurrentiebeding voorts niet noodzakelijk vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen van [verweerder] . [verzoeker] meent dat het belang van [verweerder] al voldoende wordt gewaarborgd door het relatiebeding, zij het dat het zou moeten worden beperkt in duur en tot bepaalde relaties.
3.9
[verweerder] verweert zich gemotiveerd tegen het verzoek van [verzoeker] . Voor zover hier van belang zal de kantonrechter bij de beoordeling op dit verweer ingaan.

4.Beoordeling

in het inleidende verzoek
4.1
Uit de stukken en uit wat partijen tijdens de mondelinge behandeling naar voren hebben gebracht, maakt de kantonrechter op dat de arbeidsverhouding tussen partijen inmiddels al enige tijd zodanig is verstoord dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. Partijen verschillen op dit punt niet van mening.
Gelet hierop zal de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbinden.
4.2
Met inachtneming van alle omstandigheden van het geval zal de kantonrechter het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst eindigt, bepalen op 1 mei 2019.
4.3
Voor de toekenning aan [verzoeker] van een transitievergoeding en/of een billijke vergoeding, bestaat naar het oordeel van de kantonrechter geen grond.
[verzoeker] heeft de kantonrechter er niet van kunnen overtuigen dat [verweerder] zich ernstig verwijtbaar jegens hem heeft gedragen. Daarbij wenst de kantonrechter te benadrukken dat eventueel verwijtbaar handelen (op verzoek) van mw. [verweerder] en/of van mw. [naam] niet één op één aan [verweerder] kan worden toegerekend. Juist in een situatie waarin werk en privé door elkaar (kunnen) lopen, moet zonneklaar zijn dat de verweten gedragingen door de bestuurders zijn verricht in het kader van de werksfeer en niet in het kader van de privésfeer. De gestelde privacyschendingen en de fysieke spionage alsmede de gestelde grove bewoordingen met betrekking tot [verzoeker] en het zwartmaken van [verzoeker] hebben duidelijk een relatie tot de privésfeer. Dat [verzoeker] na zijn herstel door [verweerder] doelbewust is tegengewerkt bij de hervatting van zijn werkzaamheden als directeur, is niet komen vast te staan. Ook de omstandigheid dat [verzoeker] uiteindelijk als directeur uit het handelsregister is uitgeschreven, doet de kantonrechter niet anders oordelen. De uitschrijving was immers het gevolg van de situatie waarin partijen op een gegeven moment terecht waren gekomen.
4.4
Gelet op wat hiervoor onder 4.3 is overwogen, kan niet worden geoordeeld dat [verweerder] zich niet als goed werkgever heeft gedragen. Een vergoeding van de verzochte advocaatkosten acht de kantonrechter dan ook niet gerechtvaardigd.
4.5
Afgaande op de stukken en op wat partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben aangevoerd, staat genoegzaam vast dat de tussen partijen geldende arbeids-overeenkomst zowel een non-relatiebeding (artikel 13) als een non-concurrentiebeding (artikel 14) kent. Nu het eindigen van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] jegens [verzoeker] , kan niet worden volgehouden dat [verweerder] geen rechten aan de hiervoor aangehaalde bedingen kan ontlenen. De verzochte verklaring voor recht komt dan ook niet voor toewijzing in aanmerking.
4.6
Nu van toewijzing van enige vergoeding geen sprake zal zijn, zal ook de verzochte afgifte (op straffe van van een dwangsom bij niet voldoening) van deugdelijke bruto-/nettospecificaties worden afgewezen.
4.7
[verzoeker] zal in de gelegenheid worden gesteld om uiterlijk 14 maart 2019 zijn ontbindingsverzoek in te trekken.
in het voorwaardelijk zelfstandig verzoek
4.8
Indien [verzoeker] zijn ontbindingsverzoek intrekt, ziet de kantonrechter zich gesteld voor de vraag of er een redelijke grond is voor opzegging door [verweerder] van de arbeids-overeenkomst. Gelet op de stukken en op wat partijen tijdens de mondelinge behandeling naar voren hebben gebracht, is naar het oordeel van de kantonrechter een dergelijke grond aanwezig.
4.9
Voor de aanwezigheid van de zogeheten e-grond (verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer) heeft de kantonrechter onvoldoende aanknopingspunten kunnen vinden. De stellingen van [verweerder] dat [verzoeker] zich destijds onder valse voorwendselen heeft ziek gemeld, dat hij meerdere keren benzine en ook andere spullen van [verweerder] heeft gestolen, dat [verzoeker] geld uit de kluis heeft weggenomen en dat hij opgenomen vakantiedagen alsnog heeft laten uitbetalen, zijn door [verzoeker] gemotiveerd weersproken. De gestelde beledigende uitlatingen lijken vooral in relatie te staan tot de privésfeer.
Ten slotte heeft [verweerder] de kantonrechter er niet van kunnen overtuigen dat [verzoeker] in ieder geval vanaf 28 september 2018 heeft geweigerd zijn taken als directeur te vervullen en dat hij niet op redelijke verzoeken van [verweerder] is ingegaan. Al met al kan niet worden gesproken van zodanig verwijtbaar handelen of nalaten (laat staan van zodanig ernstig verwijtbaar handelen of nalaten) van [verzoeker] dat van [verweerder] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
4.1
Partijen zijn het er wel over eens dat zich in dit geval de g-grond voordoet. Gaandeweg is immers de arbeidsverhouding zodanig verstoord dat van [verweerder] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij intrekking van het ontbindingsverzoek van [verzoeker] , zal dan ook de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst worden ontbonden.
4.11
Nu niet is komen vast te staan dat [verzoeker] ernstig verwijtbaar jegens [verweerder] heeft gehandeld, zal de ontbinding van de arbeidsovereenkomst plaatsvinden met inachtneming van de geldende opzegtermijn van 4 maanden en onder aftrek van de periode van behandeling van het voorwaardelijke ontbindingsverzoek van [verweerder] ; dus met ingang van
1 juni 2019.
4.12
In het kader van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst op verzoek van [verweerder] komt aan [verzoeker] een transitievergoeding toe van € 62.207,=. Anders dan [verweerder] meent is, zoals uit het voorgaande valt op te maken, het eindigen van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker] jegens [verweerder] .
in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek
4.13
Voor het geval [verzoeker] zijn ontbindingsverzoek intrekt en de kantonrechter als gevolg daarvan het ontbindingsverzoek op de zogeheten g-grond toewijst, overweegt de kantonrechter met betrekking tot dit verzoek van [verzoeker] als volgt.
4.14
Zoals al onder 4.5 is overwogen, staat genoegzaam vast dat de tussen partijen geldende arbeidsovereenkomst zowel een non-relatiebeding (artikel 13) als een non-concurrentiebeding (artikel 14) kent. Onvoldoende is komen vast te staan dat het non-concurrentiebeding niet noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijf- of dienstbelang aan de zijde van [verweerder] . Ook deelt de kantonrechter niet de stellingname van [verzoeker] dat de belangen van [verweerder] al voldoende worden beschermd door het non-relatiebeding. Wel wordt - afgaande op de stukken en op wat partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben aangevoerd - [verzoeker] in verhouding tot het te beschermen belang van [verweerder] onbillijk benadeeld. Juist ook gelet op de leeftijd en het eenzijdige arbeidsverleden zal [verzoeker] door onverkorte handhaving van het non-concurrentie beding extra worden belemmerd in zijn zoektocht naar vergelijkbare arbeid elders in de omgeving. De kantonrechter ziet dan ook aanleiding om met inachtneming van alle betrokken belangen het non-concurrentiebeding gedeeltelijk te vernietigen in die zin dat de geldingsduur van het beding wordt beperkt tot
1 januari 2020 en dat de straal rond de vestigingsplaats van [verweerder] waarbinnen het beding geldt, wordt teruggebracht tot 15 km.
4.15
Gelet op alle betrokken belangen ziet de kantonrechter voorts aanleiding om ook het non-relatiebeding gedeeltelijk te vernietigen in die zin dat de geldingsduur van het beding wordt beperkt tot 1 januari 2020. De kantonrechter ziet onvoldoende grond om het non-relatiebeding ook nog eens te beperken tot bepaalde relaties.
in het inleidende verzoek, het voorwaardelijke zelfstandig verzoek en het voorwaardelijke tegenverzoek
4.16
Gelet op wat hiervoor is overwogen, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten in het kader van alle verzoeken te compenseren in die zin dat elke partij in deze verzoeken de eigen kosten draagt.

5.Beslissing

De kantonrechter:
in het inleidende verzoek
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 mei 2019;
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
stelt [verzoeker] in de gelegenheid om uiterlijk 14 maart 2019 zijn ontbindingsverzoek in te trekken;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in het voorwaardelijke zelfstandig verzoek
ontbindt - indien [verzoeker] zijn ontbindingsverzoek intrekt - de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 juni 2019;
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van een transitievergoeding van € 62.207,= bruto;
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in het voorwaardelijke tegenverzoek
vernietigt, indien [verzoeker] zijn ontbindingsverzoek intrekt en het ontbindingsverzoek van [verweerder] wordt toegewezen, gedeeltelijk het non-concurrentiebeding zoals opgenomen in artikel 14 van de arbeidsovereenkomst tussen partijen in die zin dat de geldingsduur van het beding wordt beperkt tot 1 januari 2020 en dat de straal rond de vestigingsplaats van [verweerder] waarbinnen het beding geldt, wordt teruggebracht tot 15 km;
vernietigt, indien [verzoeker] zijn ontbindingsverzoek intrekt en het ontbindingsverzoek van Albas wordt toegewezen, gedeeltelijk het non-relatiebeding zoals opgenomen in artikel 13 van de arbeidsovereenkomst tussen partijen in die zin dat de geldingsduur van het beding wordt beperkt tot 1 januari 2020;
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C. Gerritse, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 februari 2019.