ECLI:NL:RBDHA:2019:1813

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2019
Publicatiedatum
28 februari 2019
Zaaknummer
AWB 18 / 6309
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis op basis van DNA-onderzoek

Op 7 februari 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak AWB 18/6309, waarin eiser, een Ivoriaanse nationaliteit hebbende, beroep heeft ingesteld tegen de weigering van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om hem een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen in het kader van nareis. Eiser stelt dat hij de biologische zoon is van de referent en mevrouw [naam 2], maar het DNA-onderzoek heeft uitgewezen dat deze gezinsband niet kan worden vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepsgronden van eiser een dag na afloop van de herstelverzuimtermijn zijn ontvangen, maar heeft geoordeeld dat het beroep ontvankelijk is. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte meer gewicht heeft toegekend aan het DNA-onderzoek dan aan het originele uittreksel uit het Ivoriaanse geboorteregister. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het DNA-onderzoek voldoende onderbouwing biedt voor de conclusie dat de gestelde gezinsband niet aannemelijk is. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, waarmee de weigering van de mvv in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/6309

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2019 in de zaak tussen

[naam] , eiser
v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.C. Heijnneman),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovaçs).

Procesverloop

Bij besluit van 26 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de weigering om aan hem een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis te verlenen ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Ivoriaanse nationaliteit te bezitten. Ten behoeve van hem is een mvv in het kader van nareis aangevraagd door de heer [naam 3] (referent), binnen drie maanden nadat aan hem een asielvergunning is verleend. Eiser stelt dat referent en mevrouw [naam 2] zijn biologische ouders zijn.
2. Bij besluit van 30 oktober 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Verweerder heeft voor het aantonen van de identiteit en gezinsband bewijsnood aangenomen. Daarom heeft verweerder DNA afgenomen van eiser, referent en mevrouw [naam 2] en aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) opdracht gegeven om op basis daarvan een ouderschapsonderzoek te verrichten. Uit het resultaat van dit onderzoek, dat is neergelegd in het rapport van het NFI van 2 februari 2017, blijkt dat referent en mevrouw [naam 2] niet samen de biologische ouders van eiser kunnen zijn.
3. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit is dit bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Ontvankelijkheid
4. De bestuursrechter moet ambtshalve beoordelen of het beroep ontvankelijk is. In dat kader is van belang dat de beroepsgronden slechts per post zijn ingediend en een dag na de herstelverzuimtermijn zijn ontvangen. Uit de artikelen 6:5 en 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als de indiener het verzuim om beroepsgronden in te dienen niet binnen de daartoe gestelde termijn heeft hersteld.
5. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser aangevoerd dat uit de omstandigheid dat de beroepsgronden slechts één dag na afloop van de herstelverzuimtermijn zijn ontvangen kan worden afgeleid dat deze vóór het einde van de termijn ter post zijn bezorgd. De rechtbank volgt eisers gemachtigde hierin. Het beroep is daarmee gelet op artikel 6:9, tweede lid, van de Awb ontvankelijk. De rechtbank zal het beroep dan ook inhoudelijk behandelen.
Gezinsband
6. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte meer gewicht heeft toegekend aan het resultaat van het DNA-onderzoek ten opzichte van het door hem overgelegde originele uittreksel uit het Ivoriaanse geboorteregister. Daarbij acht hij van belang dat het uittreksel is afgegeven door de bevoegde autoriteiten van zijn land van herkomst, terwijl het DNA-onderzoek in Nederland is verricht. Referent en mevrouw [naam 2] staan op het uittreksel vermeld als respectievelijk vader en moeder van eiser. Volgens eiser had het op de weg van verweerder gelegen om onderzoek te doen naar de echtheid van het uittreksel.
7. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Onder verwijzing naar de uitleg over verwantschapsonderzoeken die is opgenomen in het voornoemde NFI-rapport, heeft verweerder in het verweerschrift en ter zitting het volgende uiteen gezet. Wanneer van beide gestelde ouders DNA-materiaal aanwezig is, dient tweemaal te kunnen worden vastgesteld dat de kans op een biologische ouder kind-relatie ten minste 99,99% is. In het geval van eiser is deze kans ten opzichte van referent 99,98%, en ten opzichte van mevrouw [naam 2] 99,99%. Dit biedt verweerder voldoende onderbouwing voor het standpunt dat de door eiser gestelde gezinsband met referent en mevrouw [naam 2] niet aannemelijk is. Deze uitslag geeft aan dat er heel waarschijnlijk wel verwantschap is. Een andere mogelijkheid is dat de betrokken personen broers en zus van elkaar zijn. Eiser kan de gestelde ouder-kind band niet alsnog aannemelijk maken met het uittreksel. Het resultaat van het DNA-onderzoek kan met een uittreksel uit het geboorteregister, zelfs als dit een origineel uittreksel zou blijken te zijn, niet zomaar terzijde worden geschoven. Niet gesteld is dat het DNA-onderzoek onzorgvuldig is geweest of niet inzichtelijk zou zijn. Er is geen reden te twijfelen aan de juistheid van het onderzoek.
8. Daarbij heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat er sprake is van een contra-indicatie. Immers is de persoon die uit naam van eiser DNA-materiaal heeft afgestaan, en wiens foto is geplaatst op het aanvraagformulier voor DNA-onderzoek, duidelijk ouder dan de door eiser gestelde leeftijd van (destijds) negen jaar. Desgevraagd hebben referent en mevrouw Madissou hierover verklaard dat zij hun zoon op deze foto niet herkennen, maar toch hopen dat hij het is.
9. Eiser kan dan ook niet worden gevolgd in zijn stelling dat, gelet op het geringe verschil in verwantschap tussen referent en hemzelf enerzijds, en mevrouw [naam 2] en hemzelf anderzijds, nader onderzoek naar het uittreksel is aangewezen op grond van artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind. Dit artikel heeft volgens vaste jurisprudentie [1] slecht rechtstreekse werking voor zover het gaat om de verplichting om bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het kind een eerste overweging te laten vormen. Deze verplichting is geen geweld aangedaan nu het bestreden besluit voldoende is onderbouwd.
10. Verweerder heeft uit het bezwaarschrift, gelezen in samenhang met het primaire besluit, zonder twijfel kunnen afleiden dat er geen aanleiding was voor een andersluidend besluit. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb heeft verweerder dan ook af kunnen zien van het horen van referent en mevrouw [naam 2] .
Conclusie
11. De rechtbank komt tot de conclusie dat de door eiser gestelde gezinsband niet aannemelijk is geworden. Daarmee is niet voldaan aan de voorwaarden voor verlening van een mvv in het kader van nareis. De aanvraag is terecht afgewezen.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:201.