ECLI:NL:RBDHA:2019:1811
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een herhaalde aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis op basis van artikel 4:6 van de Awb
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een Somalische eiser die een herhaalde aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis had ingediend. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. N. Vollebergh, had eerder een aanvraag gedaan die was afgewezen omdat hij niet kon aantonen dat zijn biologische vader was overleden. De rechtbank oordeelde dat de nieuwe stukken die de eiser had ingediend, waaronder een nieuwe overlijdensakte, niet als nieuwe feiten of omstandigheden konden worden aangemerkt, omdat deze stukken redelijkerwijs ook bij de eerste aanvraag bekend hadden kunnen zijn. De rechtbank concludeerde dat de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, terecht had geoordeeld dat de aanvraag ongegrond was. De rechtbank benadrukte dat de eiser niet had aangetoond dat hij niet in staat was om eerder bewijs te leveren en dat het nuttig effect van de Gezinsherenigingsrichtlijn niet was aangetast. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.