ECLI:NL:RBDHA:2019:1811

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2019
Publicatiedatum
28 februari 2019
Zaaknummer
AWB 18 / 7260
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een herhaalde aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis op basis van artikel 4:6 van de Awb

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een Somalische eiser die een herhaalde aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis had ingediend. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. N. Vollebergh, had eerder een aanvraag gedaan die was afgewezen omdat hij niet kon aantonen dat zijn biologische vader was overleden. De rechtbank oordeelde dat de nieuwe stukken die de eiser had ingediend, waaronder een nieuwe overlijdensakte, niet als nieuwe feiten of omstandigheden konden worden aangemerkt, omdat deze stukken redelijkerwijs ook bij de eerste aanvraag bekend hadden kunnen zijn. De rechtbank concludeerde dat de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, terecht had geoordeeld dat de aanvraag ongegrond was. De rechtbank benadrukte dat de eiser niet had aangetoond dat hij niet in staat was om eerder bewijs te leveren en dat het nuttig effect van de Gezinsherenigingsrichtlijn niet was aangetast. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/7260

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2019 in de zaak tussen

[naam] , eiser
v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovaçs).

Procesverloop

Bij besluit van 4 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar tegen de weigering om aan hem een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis te verstrekken ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig [naam 2] (referente). Als tolk is verschenen L. Warsame. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Somalische nationaliteit te bezitten. Referente stelt zijn moeder te zijn en heeft binnen drie maanden nadat aan haar een asielvergunning is verleend ten behoeve van hem een mvv in het kader van nareis aangevraagd.
2. Bij besluit van 18 maart 2016 is deze aanvraag afgewezen omdat eiser de stelling dat zijn biologische vader is overleden niet aannemelijk heeft kunnen maken met het overleggen van een overlijdensakte, nu deze vals is bevonden. Dit besluit staat in rechte vast.
3. Referente heeft ten behoeve van eiser een herhaalde aanvraag ingediend. Bij besluit van 18 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder deze herhaalde aanvraag afgewezen met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden.
4. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit is dit bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Eiser voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat hij geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht. Referente had in de eerste procedure geen aanleiding om aan te nemen dat de overlijdensakte vals was. Zodra dit bij haar bekend werd, heeft zij alle redelijkerwijs te verwachten inspanningen verricht om een nieuwe aanvraag te kunnen onderbouwen. Er is een nieuwe overlijdensakte en een verklaring van de Somalische ambassade te Brussel overgelegd. Deze stukken zijn ten onrechte niet als nova aangemerkt. Ten onrechte stelt verweerder zich op het standpunt dat deze stukken eerder hadden kunnen worden overgelegd en dat aanvullend bewijs in de vorm van getuigenverklaringen vereist is. Zodoende wordt het nuttig effect aan de richtlijn 2003/86/EG (Gezinsherenigingsrichtlijn) ontnomen.
6. Volgens C1/4.4.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) moet de vreemdeling die aanspraak maakt op nareis, de door hem gestelde familieband aannemelijk maken met officiële en door de autoriteiten afgegeven documenten. Als hij dit niet kan, moet hij aannemelijk maken waarom dit niet aan hem is toe te rekenen. De vreemdeling wordt daarnaast in de gelegenheid gesteld om andere bewijsmiddelen te overleggen. Deze kunnen aanleiding geven voor nader onderzoek als deze voldoende substantieel zijn en geen sprake is van contra-indicaties.
7. Volgens B1/3.4.1.1 van de Vc merkt verweerder in het kader van artikel 4:6 van de Awb enkel feiten en omstandigheden als nieuw aan die op het moment van de afwijzing van de eerste aanvraag niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en aanleiding geven tot heroverweging van de eerste aanvraag.
8. Vast staat dat eiser in de eerste procedure zijn stelling dat zijn vader is overleden niet aannemelijk heeft gemaakt. Het enige daartoe overgelegde document is vals bevonden. De enkele verklaring dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat dit document vals was, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aannemelijk te maken dat eiser de aanvraag niet anderszins had kunnen onderbouwen. Zo heeft verweerder niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij ook in de eerste procedure had kunnen proberen om aanvullende stukken te verkrijgen, al dan niet via de ambassade in Brussel. Ook heeft verweerder niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij niet heeft getracht om andere bewijsmiddelen in te brengen, bijvoorbeeld verklaringen van de contacten van referente in Somalië over de toedracht van het verkrijgen van de vals bevonden akte en hoe het verkrijgen van de overgelegde documenten nu anders is verlopen. Nu eiser dit heeft nagelaten, is niet gebleken dat de in deze procedure nieuw overgelegde stukken niet in de vorige procedure bekend hadden kunnen zijn. Verweerder heeft deze daarom terecht niet als nieuwe feiten of omstandigheden aangemerkt zoals bedoeld in B1/3.4.1.1 Vc en artikel 4:6 van de Awb.
9. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder in het verweerschrift en ter zitting voldoende heeft toegelicht dat met het bestreden besluit het nuttig effect van de Gezinsherenigingsrichtlijn niet aan eiser is onthouden. Daartoe is redengevend dat gezinshereniging met een herhaalde aanvraag kan worden bewerkstelligd als de vreemdeling nieuwe bewijsmiddelen overlegt en daarbij goed kan uitleggen en onderbouwen dat hij deze redelijkerwijs niet eerder heeft kunnen overleggen. Uit wat hiervoor is overwogen, blijkt echter dat eiser daarin in dit geval niet is geslaagd.
10. De rechtbank komt tot de conclusie dat de aanvraag terecht is afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Awb. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.