ECLI:NL:RBDHA:2019:1728

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2019
Publicatiedatum
27 februari 2019
Zaaknummer
NL18.23804
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, een Algerijnse nationaliteit bezittende man, een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Ierland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser had eerder op 18 mei 2015 een verzoek om internationale bescherming ingediend in Ierland, en de Ierse autoriteiten hadden op 19 oktober 2018 ingestemd met een verzoek om eiser terug te nemen.

Tijdens de zitting op 25 januari 2019, waar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, heeft de rechtbank de argumenten van eiser gehoord. Eiser voerde aan dat er in Ierland sprake was van opvangproblematiek, wat de toegang tot de asielprocedure en rechtshulp zou bemoeilijken. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat Ierland, middels het claimakkoord, had toegezegd de asielaanvraag in behandeling te nemen, en dat eiser zich bij problemen met de opvang tot de Ierse autoriteiten moest wenden.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing was, en dat de staatssecretaris de aanvraag terecht niet aan zich had hoeven trekken. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en digitaal ondertekend, met de mogelijkheid voor eiser om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.23804

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

(gemachtigde: mr. M.C. Heijnneman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. R.A.P.M. van der Zanden).

Procesverloop

Bij besluit van 10 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.23805, plaatsgevonden op 25 januari 2019. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Algerijnse nationaliteit. Op 5 oktober 2018 heeft hij een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat Ierland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 18 mei 2015 een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. De Ierse autoriteiten zijn op 17 oktober 2018 verzocht eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening. [1] Op 19 oktober 2018 hebben de Ierse autoriteiten hiermee ingestemd.
3. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Ierland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
5. Eiser voert in beroep aan dat van een overdracht aan Ierland moet worden afgezien, omdat aldaar sprake zou zijn van een opvangproblematiek. Hierdoor zou de toegang tot de asielprocedure en rechtshulp voor eiser worden bemoeilijkt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Ierland middels het claimakkoord heeft toegezegd om de asielaanvraag, met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen, in behandeling te nemen. Indien eiser problemen ervaart met de opvang in Ierland, dan dient hij zich te wenden tot de Ierse autoriteiten om daarover te klagen.
6. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat ten aanzien van Ierland niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Verweerder heeft zich dan ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat hij de aanvraag niet aan zich hoeft te trekken op grond van artikel 17, van de Dublinverordening.
7. Geconcludeerd wordt dat verweerder de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.